elijke schade mij
verhinderde mijn recht te zoeken, en de hoop, dat alle eerlijke lieden
mijne partij nemen, en mij daarom hunne klandizie niet ontzeggen zouden,
deden mij besluiten, aan Z.-Ed.-Gestr. te antwoorden, dat ik mijn geld
gaarne terug zou bekomen. Toen Z.-Ed.-Gestr. dit hoorde, gelastte hij,
dat de Heer Lodewijk, die mede ontboden was en in een ander vertrek
toefde, zou worden binnengeroepen. Hij kwam en stond eenigszins
beteuterd geloof ik, van mij en Jaspersz daar te zien. Uw Heer vader
stelde hem op een treffende wijze het schandelijke van zijn gedrag voor
oogen en besloot met hem te zeggen, dat hij de som terug moest geven of
de gevolgen van een proces wegens oplichterij afwachten. De jonge Heer
bromde en pruttelde wel wat; doch beloofde eindelijk zulks te doen. Hij
liet zich bij die gelegenheid ontvallen, dat UEd. het zeker waart, die
den Heer Hoofdschout tegen hem had opgezet door de zaak te
verdraaien.--Daaruit nam ik aanleiding om UEd. te houden voor dengenen,
die mijne voorspraak bij Z.-Ed.-Gestr. waart."
"Gij hadt het beiden mis," zeide ik: "de Hoofdschout behoeft niet door
zijn zoon onderricht te worden, om te weten, wat er omgaat: en er is
geene voorspraak bij hem noodig om hem rechtvaardig te doen handelen."
"Maar dit is niet alles," vervolgde Velters: "in 't heengaan herhaalde
de Heer Lodewijk, dat hij zeer wel wist, aan wien hij dit alles te
danken had, en dat niets dergelijks hem verwonderde van iemand, die hem
in een vreemd huis lokte, om hem te mishandelen."
"Hoe! meende hij mij?" riep ik uit, ontsteld en verontwaardigd tevens.
"De Heer Hoofdschout vroeg hem terstond, wat die woorden te beduiden
hadden, en zeide, dat, zoo hij een klacht had in te brengen, al ware die
tegen zijn eigen zoon gericht, hij daarmede dan terstond voor den dag
moest komen. De Heer Blaek scheen zich nu een wijl te bedenken, en zeide
vervolgens, dat hij de zaak liever blauw blauw zoude laten."
"Dat geloof ik wel," hernam ik: "hij kan door laster mij meer nadeel
doen dan door een loyale aanklacht."
"Vervolgens," zeide Velters: "vroeg hem Z.-Ed.-Gestr., wie hem
gisteravond, ten huize van den Portretteur Heynsz van de trappen
gesmeten had, en of UEd. dat gedaan had."
"Hoe mijn vader wist dit reeds?----maar waarover verwonder ik mij?"
"Mijnheer!" zeide Blaek toen: "ik beschuldig voor alsnog niemand; maar
uw zoon heeft zich niet zoo gedragen, gelijk ik van een fatsoenlijk man
verwachtende was. Zoo UEd. mijn
|