t zijn paard gesteld
was.
"O!" zeide Reynhove: "het is zoo gezond als een visch. Ik laat het uit
precautie op stal staan; moest hij morgen weer aan den gang, hij zou aan
de blessen van Blaek desnoods een zeshonderd roe vooruit geven; want,
wat die betreft, ik geloof niet, dat hij er ooit weer mede zal kunnen
rijden."
"Dit is dan," zeide ik, "een weddenschap geweest, waar niemand bij
gewonnen heeft: gij zijt het geld kwijt, en Blaek een paar brave
paarden."
"Hij verliest er meer bij dan ik," zeide Reynhove, lachende.
"Ik zie niet, dat zulks u eenigen troost kan geven, dat twee edele
schepselen buiten gebruik raken en het wellicht met den dood bekoopen;
terwijl zij buiten deze dwaasheden den eigenaar tot nut en genoegen
hadden kunnen strekken."
"_Ma foi!_ het is hun lot! waar zijn de harddravers voor, anders als om
te loopen? Gij zult toch een echt nationale gewoonte als de
harddraverijen niet willen condemneeren?"
"Volstrekt niet," hernam ik: "maar de paarden, welke men daartoe bezigt,
worden er uitdrukkelijk toe bestemd, en door een gestadige oefening
bekwaam gemaakt om het lang uit te houden en sterke beweging te doen
zonder nadeel voor hun gezondheid: en bovendien bereden door lieden, die
de noodige zorg dragen, dat zij zich niet boven hunne krachten
inspannen. Wat ik veroordeel, zijn die bijzondere weddenschappen,
waarbij welopgevoede lieden zich met rostuischers gelijk stellen, hun
paarden slaan, mishandelen en bederven, en per slot slechts een schralen
roem inoogsten. Ik geloof, dat ik mij des te vrijer jegens u aldus mag
uitlaten, omdat ik bespeurd heb, dat gij, uit liefde voor uw beest, en
om het niet te bederven, de kans der overwinning verspeeld hebt. Doch
juist dit toont aan, dat gij althans voor dergelijke grappen de man niet
zijt. Om die mede te doen, moet men beginnen met alle gevoel van deernis
uit te schudden."
"Ik geloof, dat gij gelijk hebt," zeide Reynhove: "_mais que
voulez-vous_?"
"Gij althans," vervolgde ik, "zoudt niet handelen, gelijk Blaek gedaan
heeft ten opzichte van Velters. Gij ziet waar die
paardekoopers-zedenkunde toe brengt."
"Ik verzeker u," zeide Reynhove, "dat, toen ik kennis maakte met
Lodewijk, ik hem voor een bon _compagnon_ aanzag, die wellicht zijn
gebreken had, maar rond en voor de vuist was;--maar hij is mij erg
tegengevallen:--en dan de manier, waarop hij over zijne _cousine_
spreekt!--foei!--_Apropos_! is het een indiscretie, u te vragen, of gij
_vues_ op
|