r. En gij zult het ook nooit
weten dan in de ure mijns doods. En die zal niet ver meer verwijderd
zijn, indien gij aldus voortgaat, mijn beden te weerstreven.""
"Schrikkelijk! En wat toch kan het zijn, dat hier achter schuilt."
"Het tooneel begon mij te vervelen. Ik trok mijn hand los, en kroop zoo
dicht tegen den wand, dat ik buiten zijn bereik lag. Hij tastte nog
eenige oogenblikken naar mij, zuchtte toen diep, rees op, nam den
kandelaar en trok af gelijk hij gekomen was."
"Ik zou dit geval maar niet rondvertellen," zeide ik: "hetgeen u gezegd
is, was niet voor uwe ooren bestemd, en openhartig gezegd, steekt er
niet een soort van misbruik van vertrouwen in, het aan derden mede te
deelen?"
"Dat zegt gij nu gij 't weet," zeide Reynhove, lachende: "maar gij hebt
gelijk, en ik zou het u ook niet verhaald hebben, dacht ik niet, dat het
u interesseeren kon en u den sleutel geven van het refus, dat gij
geleden hebt. Aan Lodewijk echter heb ik gemeend het te moeten zeggen,
die er hartelijk om heeft gelachen, en gezegd, dat hem dergelijke
bezoeken zoo dikwijls gebeurden, tot hij eindelijk de resolutie had
genomen, van zijn deur te sluiten, wanneer hij naar bed ging. Ik geloof,
dat ik zijn voorbeeld volgen zal voor de weinige dagen, die ik nog denk
te blijven; want ik ben niet op de herhaling dier visites gesteld en zou
wellicht meer hooren dan mij aangenaam was."
"Denkt gij spoedig weer naar Den Haag te gaan?"
"Ik geloof van ja: ik verlang met die Blaeken niet intiem te worden: en
bovendien, uw vader heeft mij een goeden raad gegeven: en het zal den
mijnen aangenaam zijn, indien ik mij in deze of gene carriere begeef.
Voor mijn vertrek echter, kom ik stellig nog eens ten uwent aan."
Wij spraken nu over onverschillige zaken, totdat wij ons aan de deur der
woning van Heynsz bevonden. Mijn oogmerk was om, ten einde de
gelegenheid te vermijden van Amelia opnieuw te ontmoeten, onzen patient
aan Heynsz over te leveren, en dezen de verdere bezorging op te dragen.
Doch de huisheer was uit: en daar de meid natuurlijk geen kans zag, om
Helding, die gevoelloos als een blok in de slede lag, naar de derde
verdieping te sjouwen, zagen wij ons wel genoodzaakt deze taak zelven te
aanvaarden. Juist op het oogenblik, dat wij den poeet uit de slede
tilden, kwam Lodewijk aangeloopen, gevolgd van zijn bediende. "Zoo!"
zeide hij: "zijt gij daar eindelijk? Ik heb mij in 't zweet geloopen, om
u in te halen. Gij vergeet, dat ik ook bij d
|