hij.--"Nu man! zoo weet ik er een voor je," zeide ik. "Er
staat er nog een bij Jaspersz op stal: dat is net je gading. Zij zullen
er misschien wat veel voor vragen; maar met loven en bieden komt men
ver: en ik zal je de vriendschap doen, en gaan met je om te zorgen, dat
je niet beetgenomen wordt.--Daar was onze man over de huizen, gelijk gij
denken kunt. Wel tienmalen zeide hij, hij wist niet, waar hu zooveel
beleefdheid aan verdiend had: _enfin_! 't was aandoenlijk om zijn
dankbaarheid te zien.--Ik sprak met hem af, hij zou den volgenden morgen
tegen zeven uren bij Jaspersz op stal komen, om het beestje te zien, en
dan zou ik er ook wezen. Nu! gij kunt denken, wat er gebeurde: ik
dadelijk naar stal, stuur den witvoet bij Jaspersz, ga zelf den man
spreken en zeg hem zijn les voor. Den volgenden morgen kom ik met opzet
wat later: daar stond onze maat al sedert een kwartier bij het beest,
met Jaspersz, die hem er al de fraaie hoedanigheden van aanprees, alsof
er nooit een beter een zadel op den rug had gedragen. Jongens! ons
Veltersje was zoo blij, dat ik kwam; want hij wist niet meer wat te
zeggen.--"Zoo!" zeide ik: "vriend Velters! heb je den knol al eens
geprobeerd?"--"Neen Mijnheer!" antwoordde hij: "en ik weet niet, of hij
mij wel lijken zou; want, naar Jaspersz zegt, moet het beest al mooi
wild en vurig wezen: en dat lijkt mij niet; maar Mijnheer!" vervolgde
hij, terwijl hij mij zachtjes ter zijde trok' "heeft het paard niet een
ingezonken rug? dat is immers een gebrek?"--"Hm!" zeide ik: "dat
hindert, niet, wanneer het gezadeld is; anders, mooi staat het niet,
daar hebt gij gelijk in;--maar wij zullen eens zien. Haal het beestje
maar eens uit, Jaspersz!--Jongens!" fluisterde ik Velters in, terwijl
Jaspersz het beest liet opzadelen: "zie je wel hoe zuur of Jaspersz
kijkt, dat ik meegekomen ben? hij weet wel, dat hij je nu niet kan
foppen, al wou hij."--Dat alles slikte vriend Rijstenbrij op als zoeten
koek. Toen het paard nu buiten stond, ik er op en reed er wat mede de
laan op en neder, nu stappende, en dan weer op een hand galopje:--want
ik was bang dat hij er in 't geheel niet mede voort zou komen, zoo ik
het hem eerst berijden liet. Toen het beest wat los en lenig was
geworden, verzocht ik hem mijn plaats te nemen. "Wel! wat zeg je er
van?" vroeg ik, toen hij een keer of wat heen en weer was geweest. "Mij
dunkt, het loopt vrij aardig," zeide hij: "maar zou het niet wat te gauw
moe zijn? Het zweet staat hem een duim
|