dik op het lijf."--"Ja!" zeide
ik, "dat dunkt mij ook, Jaspersz!"--"Och Mijnheer!" zeide deze, terwijl
hij een groote pruim tabak in den mond stak, om niet te lachen: "dat is
van de heetigheid; het beest is in geen zes dagen van stal
geweest."--"Maar!" zei Velters wederom, die toch minder onnoozel was dan
ik dacht: "struikelt het niet nu en dan wel eens?"--"Dan heb je hem niet
goed op den toom gehouden," zeide ik: "toen ik hem reed heeft hij niet
gestruikeld."--"En hoe oud is het beest wel?" vroeg hij alweer. "Ja,"
zei Jaspersz: "piepjong is hij niet meer; maar Monsieur Velters verkiest
ook geen heel jong beestje; meer dan een jaar of acht zal hij toen wel
niet halen."--"En," vroeg ik, "wat moet dat juweel nu gelden?"--"Honderd
dukaten," antwoordde Jaspersz: "en daar valt niets af te dingen. Ik heb
er nog gisteren vijfhonderd gulden voor geweigerd aan Mijnheer
Zadelhoff, dien Mijnheer kent."--"Honderd dukaten!" herhaalde ik op een
toon van verontwaardiging, terwijl ik bij mijzelven lachen moest om het
scheef gezicht, dat Velters zette: "wel dat zou de duivel!--Neen man!
mij dunkt fl 400 is een mooi bod--of althans--Monsieur Velters moet het
weten: maar ik voor mij zoude niet gaarne meer geven."--"Neen zeker!"
zei Velters, die bleek van angst was: "en zelfs fl 400 is wel een
honderd gulden boven mijn prik; ik ben geen man van de Nieuwe
Heerengracht, zooals Mijnheer Blaek." Toen trok ik hem op zij; "hoor,"
zeide ik, "'t is wel wat duur; maar in uwe plaats betaalde ik liever wat
meer voor een goed paard, dan dat je een knol koopt, die u in den steek
laat." Hij zat er deerlijk in, maar dorst niet teruggaan:--en om het
maar in korte woorden te vertellen, na veel over en weer praten werd de
koop voor fl 450 gesloten: en onze vriend trok af, na herhaalde
dankbetuigingen voor al de moeite, die ik mij gegeven had; terwijl
Jaspersz hem achternariep, dat hij nu een beest had, waar hij de wereld
mee uit zou rijden. 't Kan wel waar zijn ook; want vandaag of morgen
rijdt de blinde knol den Amstel met hem in."
"Nu! die was heerlijk!" riepen de Officieren; "vierhonderd vijftig
gulden voor een knol, die het doodschieten nauwelijks waard is.--Nu! dat
verdient zoo'n beunhaas. Wat behoeft hij ook te rijden? Je hebt je dan
recht dapper gehouden."
Ik zag met genoegen, dat Reynhove niet instemde met den lof, welken de
overigen Lodewijk toezwaaiden; maar, evenals ik, stilzweeg en het hoofd
schudde. Wat mij betrof, ik was verontwaardigd ove
|