FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   343   344   345   346   347   348   349   350   351   352   353   354   355   356   357   358   359   360   361   362   363   364   365   366   367  
368   369   370   371   372   373   374   375   376   377   378   379   380   381   382   383   384   385   386   387   388   389   390   391   392   >>   >|  
e begint het ook weer?" "Lief kuiltje!..." hief Helding aan. "Juist: lief kuiltje.... Stilte, Mijne Heeren! Ga voort, mijn waarde Heer Helding!" "Ja! maak dat wij uit dat kuiltje komen," zeide Lodewijk.--En Helding, die alles voor goede munt opnam, hief op deze wijze aan: "Lief Kuiltje! waar de God der liefde in ligt verscholen, Als in een zacht satijnen bed!...." "Een satijnen bed.--Juist! recht poetisch!"--viel Reekalf in. "Van waar hij pijltjens schiet, die in het wilde dolen, Maar treffen steeds, en gloeiend zijn als kolen, Wier vier elk hart in vlammen zet." "Precies!" zeide Contour: "er kwam van kolen in." "Die kolen maken een _lumineux_ effect," zeide Reynhove. "Wier vier het hart in vlammen zet." herhaalde Reekalf: "wat is het aardig uitgedacht en geestig volgehouden: _gloeiende kolen_ en _een vlammend hart_! Laten wij eens drinken, om dien geweldigen brand te blusschen. Uwe gezondheid, Monsieur Helding!" "Om u te bedanken, Mijne Heeren!" vervolgde hij: "maar het zal mijn tijd worden, om huiswaarts te keeren." "Ja!" zeide ik: "ik begin ook te vinden, dat het laat genoeg wordt. Wij zullen een eindweegs samen gaan, vriend Helding!" "Wel ja! Waarom niet den geheelen weg," zeide Lodewijk, mij spottend aanziende: "dan kunt gij nog in 't voorbijgaan een bezoek afleggen bij uw Dulcinea, die beneden hem woont.--Neen, neen! Wij gaan allen samen heen." "Ik heb geen Dulcinea, die beneden Helding woont," zeide ik, op een ernstigen toon: "en gij, mijnheer Blaek! weet dat zoogoed als iemand." "Nu! wij blijven ook niet lang meer," zeide Reynhove: "en wij gaan samen heen; maar wij moeten toch het vervolg van het gedicht hooren." "Kottorie neen!" zeide Weinstuebe: "wou je nu al opkrassen? het mooie moet nog ankomen." "Wel, het zij zoo!" hernam ik: "maar dan gaan wij ook." "Als de Heeren het dan zoo verkiezen," zeide Helding: en hij vervolgde aldus met zijn gedicht: "Lief Kuiltje! zeg mij toch, indien gij 't kunt verhalen, En prent het mij ter dege in, Hoe zijt gij toch ontstaan? en wat toch deed u pralen, Zoo schoon, als geen Apel het beter konde malen, In 't midden van die ronde kin?" "Bravo! bravo!--Maar drink eens, Helding! dat opzeggen moet u vermoeien na een zoo lange wandeling." "In 't minste niet:--nu antwoordt het Kuiltje, Mijne Heeren!" "Een sprekend Kuiltje! hoe geestig!"
PREV.   NEXT  
|<   343   344   345   346   347   348   349   350   351   352   353   354   355   356   357   358   359   360   361   362   363   364   365   366   367  
368   369   370   371   372   373   374   375   376   377   378   379   380   381   382   383   384   385   386   387   388   389   390   391   392   >>   >|  



Top keywords:

Helding

 

Heeren

 
Kuiltje
 

kuiltje

 

gedicht

 

vlammen

 

Reynhove

 

geestig

 

Dulcinea

 

beneden


vervolgde

 
satijnen
 
Lodewijk
 

Reekalf

 
vervolg
 

moeten

 

opkrassen

 

Weinstuebe

 

blijven

 

Kottorie


hooren

 

mijnheer

 

Stilte

 

waarde

 
zoogoed
 

iemand

 
ernstigen
 

hernam

 

midden

 

opzeggen


antwoordt

 
sprekend
 

minste

 

wandeling

 

vermoeien

 
schoon
 

indien

 
verkiezen
 

begint

 

verhalen


pralen

 

ontstaan

 
ankomen
 

aardig

 

uitgedacht

 
herhaalde
 

lumineux

 
effect
 

liefde

 

volgehouden