mmers niet
gelukkiger: uw vader en ik zijn nooit lieden van vermogen geweest en wij
hebben toch genoeglijke dagen te zamen gesleten. Ik heb, dat beken ik,
wel eens gewenscht, dat uw vader niet verplicht ware, een zoo drukke
bediening waar te nemen als hij doet, en dat hij wat meer tijd overhad;
maar zonder werkzaamheden zou hij zich ook ongelukkig voelen."
De komst van mijn jongere broeders en zusters, die zooeven door den
cijfermeester verlaten waren en nu het vertrek binnenstoven, deed het
gesprek hier afbreken, en er werd dien avond over dat onderwerp niet
meer gerept.
Men kan licht beseffen, dat ik den daaropvolgenden dag weinig rust of
duur had en den Hemel dankte, toen de werkzaamheden aan het kantoor des
avonds waren afgeloopen, en ik, hoewel met een beklemd gemoed, mij naar
huis kon spoeden, alwaar ik mijn moeder en zuster, benevens tante Letje,
die mede in 't geheim was, gezeten vond, insgelijks in pijnlijke
verwachting de terugkomst mijns vaders verbeidende.
Er verliep echter nog een goed half uur, alvorens wij de bekende schel
hoorden overgaan. Ons aller hart klopte hevig bij zijn binnentreden;
maar toen wij hem aanzagen, stond zijn gelaat zoo strak, dat de vraag:
"wel! hoe is het afgeloopen?" ons op de lippen bestierf en wij elkander
zuchtend aankeken.
Mijn vader plaatste zijn hoed op de tafel en nam zwijgend plaats.
"Ik zie het al," zeide ik: "het aanzoek is niet gunstig opgenomen."
"Ziehier in substantie waarop het antwoord is nedergekomen. De Heer
Blaek heeft mij zeer beleefd ontvangen, en betuigd, dat een verbintenis
met onze familie hem zeer zou vereeren. Maar, volgens zijne meening
rustte er, ten opzichte zijner nicht, een nog zwaardere verantwoording
op hem dan er bestaan zoude, ingeval de Juffer zijn dochter geweest
ware.--Zoolang zij nog minderjarig was, kon hij, als haar voogd, zijn
toestemming niet geven tot een huwelijk met iemand zonder middelen: zij
was nog te jong en te onbedreven om zelve te kiezen: hij kende u
volstrekt niet;--en hij moest u dus verzoeken alle verdere pogingen om
zijn nicht te zien of te spreken te laten varen, tot zij meerderjarig
was en zelve gerechtigd een keus te doen."
"Hoe! mag ik zelfs de kennis niet onderhouden?--Dat is toch wat hard en
onbillijk."
"Veroordeel den Heer Blaek niet," zeide mijn vader: "ik kan hem zoo
groot ongelijk niet geven: hij is aan God verantwoording schuldig van
het lot zijner nicht, en hij behoort voor haar te waken. Gij hebt h
|