ide mijn vader,
glimlachende: "het doet ons echter leed, dat er een zoo gewichtig
voorval noodig was, om ons de eer van uw bezoek te verschaften."
"De Heer Reynhove," merkte Suzanna aan, "kan met recht zeggen, dat hij
hier is komen aanwaaien; vermits hij zonder den storm niet hier zou
geweest zijn."
"Mejuffrouw drijft er den spot mede," zeide Reynhove, een weinig
verlegen: "en ik beken, dat ik mij verkeerd exprimeerde. Ik heb tegen
mijn eigen belang gehandeld, dat ik hier niet vroeger een visite ben
komen brengen; maar, ik declareer oprecht, dat zoodra ik aan Mejuffrouw
Huyck gepresenteerd was, ik het project geformeerd had, dat ik thans
effectueer." Dit zeggende, keek hij Suzanna zoo veelbeteekenend aan, dat
zij een kleur kreeg en dat mijn moeder enigszins bezorgd opzag.
"Men kan wel zien, dat Mijnheer uit Den Haag komt," zeide Suzanna, en
zag te gelijk haar moeder aan, als wilde zij zeggen: "heb geen
zorg."--"Wat mij betreft," vervolgde zij tot Reynhove: "ik blijf nooit
achterlijk, wanneer ik complimenten ontvang, en ik zal op mijne beurt
avoueeren, dat ik, hoewel eerst na den storm, het plan geformeerd had,
Mijnheer te bedanken voor de attenties, ons bij gelegenheid van het
ongeval getemoigneerd."
"Foei Santje!" zeide mijn moeder: "gij moet dit niet als een compliment
doen voorkomen. Het is niet meer dan plichtmatig dat gij Mijnheer
bedankt, en wij, als ouders, doen hetzelfde."
"Het weinige, dat ik verrichtte, meriteert geen _eloges_," zeide
Reynhove: "ik ben te gelukkig van in de occasie te zijn geweest, om de
dames eenige geringe diensten te kunnen bewijzen, en heb niets gedaan
als hetgeen ieder, die eenig gevoel van compassie en betamelijkheid
bezit, in mijne plaats zoude verricht hebben."
"Dat is een mooi compliment voor Weinstuebe," zeide Suzanna.
"Ik kan het niet helpen," zeide Reynhove, "zoo hij geen beter
meriteert."
"Nu!" zeide mijn moeder, altijd geneigd om alles van de beste zijde te
zien: "hij is verschoonbaar: ik kan nog al vergeven, dat men bij een
storm anderen vergeet en alleen om zich zelven denkt. Aan wal zou hij
waarschijnlijk beleefder geweest zijn."
"Ik twijfel er aan," zeide Suzanna, het hoofd schuddende.
"En dan," voegde Tante Letje er bij: "ik ken den mensche niet; maar, een
zondaar zijnde, gelijk wij allen, zal hij misschien, toen hij de stemme
Gods hoorde spreken op de wateren, gedacht hebben, dat de ure des
oordeels over hem gekomen was, en zijn ziele hebben gewend tot
|