aar
reeds alleen gesproken, uw liefde verklaard en antwoord van haar
ontvangen; hij mag, nu hij het aanzoek afslaat, de hernieuwing van
dergelijke pogingen niet toestaan."
"Hij bewaart haar zeker voor zijn lieven Lodewijk," zeide Suzanna
wrevelig: "maar zoo zij dien neemt, wil ik haar nooit meer zien."
"Kom! omhels mij, Ferdinand! en troost u," zeide mijn goede moeder: "de
tijd baart rozen: zoo gij haar wezenlijk blijft liefhebben en gij haar
mede niet onverschillig zijt, kan alles nog terecht komen."
"Rechtuit gezegd," zeide mijn vader: "is het misschien beter zoo:--gij
zult nu gelegenheid hebben om uw hart te beproeven en te ontdekken of
het alleen een voorbijgaande neiging dan wel een duurzame, oprechte
liefde is, die u bezielt. Het is voor u, ik beken het, een
teleurstelling; maar het is nuttig en heilzaam voor ons, zwakke
stervelingen, beproevingen te ondervinden en die standvastig te leeren
dragen."
Ik zweeg en zag voor mij; want hoe waar en verstandig ook de woorden
mijns vaders waren, het was van mij toch op het oogenblik niet te
vergen, dat ik er mede instemde. Ik zette mij mistroostig neder: ook de
overigen waren weinig tot vroolijkheid gestemd: en de avond zou vrij
treurig zijn afgeloopen, had niet een onvoorzien bezoek ons eenige
afleiding geschonken.
Het was namelijk Reynhove, die zich liet aandienen: wij konden niet
nalaten, hem te ontvangen, daar men hem reeds gezegd had, dat wij te
huis waren; ofschoon wij, althans in de eerste oogenblikken van
gedachten waren, dat hij zijn tijd al zeer verkeerd uitkoos. Hij werd
dan binnengelaten, en zijn ongedwongen, vroolijke zwier leverde een zoo
sterk contrast op met de donkere, betrokkene gezichten der aanwezigen,
dat hij in het eerst geen aangenaam denkbeeld van onzen huiselijken
kring kan hebben opgevat.
"Ik kan niet mankeeren," zeide hij, na eenige strijkages, mij te komen
informeeren naar de gezondheid van Mejuffrouw Huyck. Ik hoop, dat UEd.
geene _suites_ van die fatale historie hebt ondervonden.
"Volstrekt geene," antwoordde Suzanna: "en het eenige, wat er mij van
bijblijft, is een vast voornemen om niet weder met zulke wilde zeilers
scheep te gaan."
"En tevens kwam ik mij de eer procureeren," vervolgde Reynhove, "van
kennis te formeeren met den Heer en Mevrouw Huyck: een satisfactie,
welke ik mij tot nog toe had moeten refuseeren, en welke het gunstigste
resultaat is van dat facheus geval."
"Wij zijn zeer verplicht voor uwe goedheid," ze
|