boete en
bekeering."
"Dat is wel mogelijk," zeide Reynhove: "want hij heeft dien avond meer
gebeden gereciteerd, dan hij anders, geloof ik, in een jaar doet."
"Welnu," hernam Tante: "UEd. ziet, dat ik gelijk heb:"--en alzoo acht ik
het vergeeflijk niet alleen, maar zelfs betamelijk en lofwaardig in dien
Weinstuebe, dat hij, vervuld zijnde van die dingen, welke dienstig zijn
tot de zaligheid, zich alleen bezighield met het noodige, en die
kleinigheden verwaarloosde, welke de wereld voorschrijft, maar die in
een zoo plechtig oogenblik niet meer zijn dan asch en drek."
Reynhove keek eenigszins zuinig bij het aanhooren van deze taal; maar
hij was te wellevend om er iets op te antwoorden; Suzanna beet zich op
de lippen, als wilde zij het stekelige antwoord bedwingen, dat haar op
de tong zweefde. Wat mij betreft, ofschoon hulde doende aan de
gevoelens, welke de woorden mijner Tante hadden ingegeven, ik kon niet
verdragen, dat Weinstuebes gedrag op het jacht als lofwaardig voorgesteld
of ten koste van dat van Reynhove geprezen zoude worden, en vatte daarom
het woord op.
"Tante!" zeide ik: "neem mij niet kwalijk; maar ik moet een opmerking
maken. UEd. hebt menigmalen, in mijn bijzijn, die kluizenaars
veroordeeld, die wanen den hemel te zullen winnen, door zich af te
zonderen en hun leven met bidden te slijten, zonder van eenig nut voor
hun medemenschen te zijn."
"Dat heb ik," zeide Tante: "want er staat geschreven: Niet zij, die
roepen: "Heere: Heere!" maar zij die den wille des Vaders doen, zullen
het koninkrijk Gods beerven.
"Welnu," vervolgde ik: "op de groote levensreis zijn wij verplicht ons
leven zoodanig in te richten, dat het niet slechts tot onze heiligmaking
strekke, maar ook aan den naaste nut en voordeel aanbrenge. Is dit in
het algemeen waar, zoo is het zulks ook in bijzondere gevallen als op
onzen tocht met het jacht, dien ik een afschaduwing der levensreis durf
noemen, in zooverre als wij, reisgenooten zijnde, met moeilijkheden en
wederwaardigheden te kampen hadden. Nu, op dien kleinen tocht handelde
Weinstuebe juist zoo, als de kluizenaars, die UEd. veroordeelt. Hij
vergat, dat er anderen met hem waren, zwakker en meer hulpbehoevend dan
hij, en in de plaats van hun nood te verlichten, bemoeide hij zich niet
met hen, maar strekte hun tot last en maakte hun toestand nog moeilijker
en onaangenamer. De Heer Reynhove daarentegen, die voorzeker, zoowel als
ik, met ernstige gedachten bezig was, bleef echt
|