n een braaf man, aan wien ik
veel verplichting heb gehad.--Wij kunnen het beproeven.--Zien wij
verder: Willem Bartelsz. en Co. te Enkhuizen schrijven, dat zij op ons
trekken zullen. Eilieve! Mijnheer Wijdveld! Hoe staat onze rekening met
dat huis?--Mij dunkt, wij moeten reeds in avans voor hen zijn."
"Zoo is het, Mijnheer!" zeide de Boekhouder, het folio opslaande.
"Daar zal over geschreven dienen te worden," zeide Van Baalen: "dat kan
zoo niet gaan."
"Heeft UEd. geen vertrouwen op de lieden?" vroeg ik.
"Hoor, mijn waarde Heer Huyck! Vertrouwen is een goede zaak en buiten
die kan men geen handel drijven: maar _ne quid nimis_! zooals wij op de
school plachten te zeggen. In de negotie moet men zelfs zijn eigen vader
niet te veel vertrouwen schenken: dat is een vaste regel: hou u daaraan.
Niet of de firma Willem Bartelsz en Co. staat ter goeder naam en faam:
en ik zou gaarne een dik pak wissels op haar bezitten, door een solide
huis getrokken;--maar alles kan mee- en tegenloopen: en ik heb er
zoovelen in mijn leven zien vallen, die zoo vast schenen te staan als
het stadhuis.--Monsieur Snijders! zijt gij bij den Notaris Bouvelt
geweest?--En hoe luidde de boodschap?"
"Ja, Mijnheer!" antwoordde de kantoorbediende: "En het briefje was meer
geruststellend: de patient heeft een redelijken nacht gehad en bevindt
zich iets beter."
"Nu! dat verheugt mij," zeide Van Baalen: "zou hij er waarlijk bovenop
komen? Er zou ook veel aan den man verloren zijn geweest.--Hij bezit het
vertrouwen van de halve stad, ja van menigeen buiten de stad:--ik geloof
zelfs, dat men weinig handelskantoren zoude vinden, die zulke
uitgebreide relatien hebben als hij."
"De Hemel geve dat hij spoedig herstelle!" dacht ik bij mijzelf: "dan is
het te verwachten, dat mijn geheimzinnige vriend Bos ook spoedig klaar
komt en opdrost."
Die naam van Bouvelt had intusschen opnieuw een snaar aangeroerd, welke
een reeks van herinneringen deed ontstaan, en ik had werk om behoorlijke
aandacht te schenken aan hetgeen mijn Compagnon mij verder mededeelde.
En toen ik eindelijk, aan mijn lessenaar gezeten, mij tot den arbeid
zoude begeven, zag ik mij opnieuw buiten staat om een behoorlijke
oplettendheid te wijden aan datgene, waar ik mij mede bezig moest
houden, en schenen de letters, die ik voor mij had, zich telkens te
vereenigen om geen anderen naam aan mijn oogen voor te stellen, dan dien
van Henriette Blaek.
Ik schaamde mij echter, niet over mijn lief
|