ude ook den volgenden dag vertrekken); dat dit niet
vriendelijk of beleefd was, enz. Intusschen wisten wij allen zeer goed,
dat zij van den schrik reeds genoeg bekomen was, en inderdaad liever
alleen wenschte te zijn, om op haar gemak al de toebereidselen te kunnen
maken voor de feestviering, welke zij voornemens was, veertien dagen
later ter gelegenheid van den jaardag mijner moeder, op Heizicht te
geven, en waarmede haar levendige verbeelding reeds sedert lang werkzaam
was geweest.--De tweede persoon, die reden had om zich over de
bespoediging van ons vertrek te beklagen, was ikzelf: want ik zag mij
daardoor teleurgesteld in het aangenaam vooruitzicht om nog dien avond
in het gezelschap door te brengen van haar die ik liefhad. Men begrijpt
echter, dat ik mijn verlangen om te blijven niet aan den dag dorst
brengen, vreezende, zoo ik daarvan sprak, mijn zielsgeheim te verraden,
hetwelk ik, gelijk verliefden gewoonlijk doen, mij verbeeldde, dat ieder
reeds in mijn oogen lezen kon. Alleen een droevige blik, op Henriette
geworpen, en een handdruk, die meer dan gewoonlijk beteekende, bij ons
vertrek, moesten haar doen weten, hoeveel mij dit afscheid kostte:--en
ik geloof mij niet bedrogen te hebben, zoo ik, toen wij reeds in het
rijtuig gezeten waren en het laatst vaarwel over en weder klonk, een
traan in hare oogen meende te zien glinsteren.
In het naar huis gaan was ik stil en afgetrokken, zoo zelfs dat Suzanna
mij daarover bespotte; ik had echter twee zeer goede verschooningen
gereed, namelijk: slaap en vermoeienis, welke mijn goede moeder
alleszins geldig vond: en ik bekwam alzoo verlof om niet te spreken en
mij tot slapen te zetten. Suzanna, die, niettegenstaande zij er mij mede
gebruid had, zelve toch eenigszins de uitwerking der doorgestane
vermoeienissen voelde, begon weldra te gapen en te knikkebollen, en
raakte, zoodra het donker was, in een diepe rust; zoodat ik nu volle
vrijheid bekwam, om, met geslotene oogen en in een hoek van het rijtuig
gedoken, mij over te geven aan mijn verliefde droomen, welke
langzamerhand in werkelijke droomen overgingen; zoodat ik, toen wij de
Weesperpoort binnenreden, in een gerusten slaap lag gedompeld.
* * * * *
VIJF-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
HETWELK EEN VERVOLG IS OP HET VIER-EN-TWINTIGSTE.
"Dat zijt gij gelukkig ontkomen," zeide de Heer Van Baalen, toen hij mij
den volgenden morgen op het kantoor begroette: "gij hadt waarlijk tot
spijs
|