erels binnen den burg geweten wat daarbuiten in
de stad geschiedde, zij zouden zeker zich niet zoo ongekommerd
overgeleverd hebben aan het genot der rust.
Terwijl alles sliep, waren eenigen der stoutste Gentenaars op de
gedachte gekomen, in het midden van den nacht nog eene poging tot het
innemen van den burg te beproeven. Zij zouden met twee of drie der
lichtste ladders geheimelijk en zonder hunne nadering door het minste
gerucht te verraden, naar den wal kruipen en den muur nevens de Hofpoort
beklimmen. Waren daar, volgens hun vermoeden, de schildwachten afwezig
of ingeslapen, dan zouden zij zich boven den muur stilhouden, totdat een
zeker getal hunner gezellen hen kon vervoegen. Eens sterk genoeg, zouden
zij van den wal dalen en bij middel van door hen medegebrachte
werktuigen de Hofpoort openen, om het overige hunner mannen een vrijen
doorgang te bieden.
Gelukte die list, zooals zij haar hadden berekend, dan viel de burg nog
voor den morgen in hunne macht en werden de slapende Kerels verrast en
verplet.
Toen men den veldheer Gervaas Van Praet van dit ontwerp kennis gaf,
keurde hij het af en wilde de Gentenaars beletten dus verraderlijk den
aanvaarden wapenstilstand te breken; doch de ridders zelven laakten
zijne teergevoelige eerlijkheid jegens moordenaars die in den ban der
kerk lagen.
En daar hij nog wederstand bood, verklaarden hem de oversten der
Gentenaars, dat zij en hunne mannen alleen den slag zouden wagen, de
veldheer mocht hun voornemen goedkeuren of niet.
Mher Gervaas, om de verdeeldheid niet in het leger te brengen, gaf met
onwil en spijt zijne toestemming, doch zou niet zelf deelnemen aan deze
poging.
Onmiddellijk hadden de Gentenaars in stilte begonnen hunne toebereidsels
te maken. Een uur na middernacht slopen ongeveer honderd man, tusschen
hen uitgekozen als de behendigsten en stoutsten, met slechts twee der
lichtste ladders door de duisternis over de Hofbrug.
Dewijl boven den muur geene schildwachten meer tegenwoordig waren, werd
hunne nadering niet opgemerkt....
Het was op dit oogenblik dat Robrecht Sneloghe voor de tweede maal in
zijnen zetel door den slaap was overwonnen geworden.
Reeds sluimerde hij nu weder zeer diep sedert een goed kwart uurs, toen
eensklaps de kreet "Harop! Harop!" met bijzondere haast en kracht uit
alle hoeken van den burg ontstond en hem verrast uit den slaap deed
opschieten.
Eer hij gansch was ontwaakt, hoorde hij het gedonder van zware
hamersslagen
|