FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   304   305   306   307   308   309   310   311   312   313   314   315   316   317   318   319   320   321   322   323   324   325   326   327   328  
329   330   331   332   333   334   335   336   337   338   339   340   341   342   343   344   345   346   347   348   349   350   351   352   353   >>   >|  
n den zetel laten vallen en sliep met hoorbare hijgingen. Tegen den wand der kamer, op een bed, lag Eggard Van IJsendijke uitgestrekt. De arme ridder had in de bestorming eene ijselijke wonde ontvangen; zijn hoofd was schier geheel bedekt met bebloede doeken, en men zou hem dood gemeend hebben, indien niet de zwoeging zijner borst en bijwijlen de krampachtige beweging zijner lippen hadden komen getuigen dat hij nog leefde. Dakerlia en Witta zaten nevens hem, met verkropt hart en tranende oogen zijn lijden afspiedende. Robrechts zuster scheen bovenal bedrukt en wanhopig. Zij hield eene hand van den gekwetste, en wanneer hij door de krampachtige trekking zijner leden eenen aanval van hevige smart verried, murmelde zij woorden van troost en medelijden aan zijn oor of verfrischte zijne dorre lippen met eenige druppels water. Er kwam een oogenblik, dat de ongelukkige Eggard, door de hersenpijn aangejaagd, schrikkelijk begon te woelen en den naam van Robrecht als eene bede tot hulp en lafenis uitsprak. Witta, verschrikt en vreezende dat Eggards laatste stond was verschenen, wekte haren broeder. Mher Sneloghe rekte zich de leden, ging nog gansch verdwaasd van den loomen slaap tot zijnen vriend en beschouwde hem eene wijl. "Arme Eggard!" zuchtte hij, o wat moet hij lijden! Waarom roept gij mij, zuster?" "Ach, ik beef er nog van," antwoordde Witta. "Hij scheen te willen sterven in eene schromelijke kramp en murmelde uwen naam, als wenschte hij u een laatst vaarwel toe. God zij er om gezegend, nu is het weder voorbij!" "Gij weet wel, Dakerlia, wat de heelmeester heeft bevolen", zeide Robrecht berispend. "Men mag omtrent den zieke niet spreken, en buiten het bevochtigen zijner lippen, moet men beweegloos en stil hem bewaken. Doe mijne zuster bedaard blijven. Hier is ons medelijden, hier is onze hulp machteloos. God alleen beschikt over het leven van onzen armen vriend. Bidden is alwat gij voor hem kunt doen. Morgen zal hij misschien beter zijn. Wie kan het weten? Wellicht zal hij nog genezen. Hopen wij het...." Onder het mompelen dezer laatste woorden was hij tot zijnen zetel wedergekeerd. Nog eene wijl bleef hij van daar met de uitdrukking der diepste droefheid op den gekwetste staren; doch allengs zakte het hoofd hem op den schouder, en hij sloot de oogen. Weinig tijds daarna kwam de zwoegende hijging zijner borst getuigen dat hij opnieuw in eenen diepen slaap was weggezonken.... Had Robrecht, hadden de K
PREV.   NEXT  
|<   304   305   306   307   308   309   310   311   312   313   314   315   316   317   318   319   320   321   322   323   324   325   326   327   328  
329   330   331   332   333   334   335   336   337   338   339   340   341   342   343   344   345   346   347   348   349   350   351   352   353   >>   >|  



Top keywords:

zijner

 

Robrecht

 
lippen
 

Eggard

 

zuster

 

hadden

 
krampachtige
 
scheen
 

lijden

 

Dakerlia


medelijden
 
getuigen
 
woorden
 

murmelde

 

vriend

 

zijnen

 
laatste
 

gekwetste

 

beweegloos

 

berispend


omtrent

 

bevolen

 

bevochtigen

 

spreken

 

buiten

 

voorbij

 

schromelijke

 

sterven

 

wenschte

 

willen


antwoordde

 

laatst

 

bewaken

 

vaarwel

 

gezegend

 
heelmeester
 
uitdrukking
 

diepste

 

droefheid

 

staren


mompelen
 
wedergekeerd
 

allengs

 

diepen

 

opnieuw

 

weggezonken

 
hijging
 

zwoegende

 
schouder
 

Weinig