r Gervaas Van Praet zond eenen wapenbode naar den burg om den Kerels
eene opschorsing der vijandelijkheden tot morgen bij zonsopgang te
verzoeken, ten einde men de gekwetsten mocht opnemen en de dooden
begraven.
Deze vraag werd ingewilligd, en de Kerels staken boven de Hofpoort de
witte vredevlag uit.
Binnen den burg had men insgelijks een zeker getal dooden en gekwetsten.
De eersten begroef men op het kleine kerkhof nevens St-Donaas; de
anderen verzorgde men in het klooster.
De avond was reeds gevallen, toen men de dooden ter aarde besteld en
alles op de wallen tot de afwering van eenen nieuwen stormloop had in
gereedheid gebracht.
Hacket, de kastelein, stelde eenige geringe wachten boven de muren, en
gaf den overigen mannen oorlof te gaan rusten in de kloostergebouwen en
in de Love, waar men groote vuren had ontstoken, aangezien er een koude
gure wind was ontstaan.
Dewijl het nu wapenstilstand was tot den volgenden morgen, konden de
mannen die de wacht niet hadden eenige rust na de vermoeienis van den
druk doorgestreden dag genieten.
In den eerste hadden de Kerels, rondom de vuren gezeten, hunne
schitterende zegepraal geroemd of den dood van velen hunner gezellen
door eenige woorden van treurnis beklaagd; maar welhaast deed de warmte
hen onder eene onweerstaanbare sluimerigheid bezwijken, en zij legden
zich langs de wanden der kamers gansch gekleed te slapen.
Alles werd doodstil op den burg.
Zelfs de schildwachten boven de wallen wankelden in hunnen stap of
zwijmelden, met gesloten oogen, achter de kanteelen voort.
Zij waren toch zoo moede van eenen ganschen dag hevig strijden; al hunne
gewrichten deden hun zeer, en de afgematheid beroofde hen schier van
gevoel en besef. Daarbuiten, op de Markt en in de straten rondom den
burg, was het even stil. Men zou gemeend hebben dat in gansch Brugge
geen enkel mensch meer waakte. Zeker, de Isegrims, na een zoo
schrikkelijk verlies, konden dien nacht niets tegen den burg meer
ondernemen. Daarenboven, het was wapenstilstand tot het rijzen der zon.
Door dergelijke overwegingen gansch gerustgesteld, sloten de
schildwachten allengs de oogen en vielen in slaap achter de kanteelen,
of daalden van den muur om zich bij de vuren te gaan warmen.
Toen het uur van middernacht naderde, was een groot gedeelte van den wal
door de schildwachten verlaten.
In de kamer van des kasteleins Steen zat Robrecht in eenen leunstoel;
hij had het hoofd achterover tegen den rug va
|