l bemerkten wat de vijand voornemens was te beproeven,
waren intusschen niet werkeloos gebleven. Boven de Hoogpoort en er
nevens hadden zij velerlei brandstof vergaderd; en aan den rook, die
daar ter plaatse opsteeg, en aan de Kerlinnen, aan de struische, moedige
vrouwen, die met lange ijzeren lepels daar gereedstonden, konden de
Isegrims wel bespeuren met welke vreeselijke wapens men hier hen zou
onthalen.
De toren werd zoo dicht bij den burg gevoerd, dat men de valbrug op den
muur zou kunnen laten zakken.
Honderden Gentenaars en tevens eenige ridders liepen binnen in den
toren en beklommen de trappen, maar vooraleer zij de bovenste gaanderij
konden bereiken, hadden de Kerels het logge houten gevaarte zoodanig met
vlammend pik, harst en olie, met brandend stroo en met bundels vlas
overdekt, dat het was alsof een vloeibaar vuur langs zijne wanden
nederstroomde.
Door hunnen strijdlust en hunne drift aangevuurd, poogden de Gentenaars
evenwel naar boven te klimmen; zij gelukten er zelfs in de valbrug neder
te laten en vochten waarlijk eene wijl met de Kerels op de muren; maar
welhaast had het brandend pik het vuur in den toren gestoken, en nu rees
onmiddellijk de vlam tot boven zijne gaanderij.
De Gentenaars die op den muur geraakt waren konden nu geene hulp meer
bekomen en werden neergehakt; de anderen verstikten of verbrandden meest
allen binnen den toren.
Dit was de laatste poging welke de vijand tegen den burg zou wagen.
Overal afgeslagen en door het verlies van wel duizend man verzwakt, gaf
hij de bestorming eindelijk beslissend op[72].
Al de benden werden teruggeroepen tot buiten het bereik der pijlen, die
de onvermoeibare Kerels niet ophielden uit den burg te schieten, terwijl
zij de lucht met hun herhaald jubelgeschreeuw en met de galmen van hun
krijgslied vervulden. Tot aan de andere zijde der Markt klonk duidelijk
hun tergend lied, dat zij met de klanken der hoorns en met het slaan
hunner zwaarden op de schilden begeleidden:
Gi, rudders, dwingers, maect u van cant,
Hier syn de Kerels van Vlanderlant!
Gi, Isegrms, hoedt u voor den Blauwvoet,
Of gi selt voelen wat sine clau doet.
Onze vorderen waren vri,
En vri so bliven wi,
So lanc een hert, dat lafheid haet,
In eenen Kerlenboesem slaet!
Doedele, bommele, romdomdom,
Houd u recht en sie niet om!
Zoolang had de bestorming geduurd, dat kort na den aftocht der
aanvallers het daglicht zichtbaar begon te verzwakken.
Mhe
|