genoeg gehad; maar mijne mannen zijn frisch en licht,
als stonden zij eerst van hun nachtleger op. Zij hijgen naar den strijd,
en willen oogenblikkelijk alles tot eenen beslissenden stormloop
bereiden."
"Hoeveel tijds is daartoe noodig?" vroeg de veldheer.
"Drie of vier uren. Korts na den middag kunnen wij vaardig zijn."
"Welnu, mijne ridders en wapenknechten betreuren reeds vele dagen de
werkeloosheid waartoe zij zich veroordeeld zagen. Doe alles bereiden,
kastelein. Wij zullen den burg met gansch onze macht en van alle zijden
te gelijk aangrijpen. Heden zullen de moordenaars des graven levend of
dood in onze handen vallen. Ik zal met u uitgaan om te beramen waar men
best de Springhalen en Blijden kan stellen."
"Ik moet u iets zeggen, veldheer", bemerkte Segher, de kastelein, "opdat
er geen misverstaan tusschen ons rijze. Wij, ridders, die al deze benden
van woeste doch onversaagde lieden met groote haast moesten
bijeenbrengen, hebben hun beloofd dat de burg en wat hij bevat, hun ter
plundering zal worden overgelaten. Het is welbegrepen, niet waar, dat
niemand de plundering zal pogen te beletten?"
Deze vraag scheen den veldheer en bovenal den ridders van zijn
gezelschap zeer te mishagen. Mher Gervaas schudde denkend het hoofd.
[Illustratie: ... klommen zij inderdaad op de ladders....]
"Maar, heeren", riep de kastelein ontevreden, "de mannen die ons gevolgd
hebben, zijn meerendeels zelf geene Vlamingen. Wij moesten hun toch
eenig lokkend voordeel beloven. Wilt gij de plundering niet toestaan,
het is uwe zaak; zij zal evenwel geschieden; want ik geloof niet dat gij
machtig genoeg zoudt zijn om ze te beletten."
"Welnu, dat uwe mannen in den burg vrij plunderen!" zeide mher Gervaas,
"op voorwaarde dat gij, heer kastelein, hen de poorters van Brugge en
hunne eigendommen doet eerbiedigen."
Een ridder gromde verstoord:
"Maar, veldheer, indien men dus allen buit den Gentenaren toekent, wat
zal er dan voor ons en onze wapenknechten overblijven?"
"Onze wapenknechten, indien zij met de Gentenaars in den burg dringen,
zullen recht tot plunderen hebben, evenals zij. Wat ons betreft, wij
zullen in de verdeeling van der Kerlen groote landeigendommen eene
toereikende belooning vinden.... Kom nu, kastelein, en verhaasten wij
zooveel mogelijk den arbeid uwer mannen."
Toen zij op de Markt kwamen, deelden zij, na eene korte beraadslaging,
hunne bevelen uit. Eenige wagens zouden naar den Maalberg en naar de
Ho
|