rchard. Ontwijken wij den
norschen woestaard. Nu ongeveer een half uur geleden, heb ik nog eenen
hevigen twist met hem gehad."
"Zoo? Waarover?"
"Hij was alweder bezig met u te beschuldigen, Robrecht, omdat gij
volgens hem bij den nachtelijken uitval meer dan dertig dappere gezellen
hebt opgeofferd tot eene poging die voor der Kerlen verdediging geen het
minste belang had."
Robrecht liet een gemor van gramschap hooren en deed eenen stap om tot
Burchard op te klimmen; maar Yorg Koevoet greep hem den arm en zeide
lachend:
"Kom, kom, mher Sneloghe, stoor u niet in de spijtige woorden van
Burchard. Laat hem over aan zijn lot. Hij wordt nu meestal door onze
gezellen gevlucht, en dwaalt grommend en met sombere blikken rondom de
wallen. De boete der misdaad begint reeds voor hem."
"Gij hebt gelijk, mijn vriend", sprak Robrecht, het hoofd schuddende.
"Ik moet de belofte vervullen welke ik mijnen ooms heb gedaan. Het kost
mij veel.... Kom, wij zullen nevens de proostdij op den muur gaan."
Toen zij boven achter de kanteelen stonden, hielden zij met verwondering
de oogen op de voorbijtrekkende scharen hunner nieuwe vijanden gericht.
De Gentenaars, om eene breede baan te vinden, waren van de Gentpoort
naar de Steenstraat afgedaald, en hunne eerste benden trokken nu langs
de oostelijke zijde der Markt, voorbij de St-Christoffelskapelle, de
St-Jacobsstraat in, om plaats te maken voor degenen die moesten volgen.
Aan hun hoofd reden: Segher, kastelein van Gent, hun bevelvoerder, Ivan
Van Aalst, Daniel van Dendermonde, Balder Van Deinze, Walter Van Lillers
en nog eenige andere Vlaamsche ridders.
Gedurende langen tijd zag men slechts kruisboogschutters, speerdragers
en knotsvoerders voorbijtrekken; maar dan verschenen eindelijk de
beruchte stormgewerken van den burg van Gent.
Wel zestig wagens en zware voertuigen van alle slag volgden elkander op,
en schikten zich in twee rijen langs de huizen der Markt.
Alhoewel vele stormgestellen uiteen op de wagens lagen, kon men toch de
meeste nog herkennen. Vooraan reden de Springhalen, die bij elke
ontspanning veertig of vijftig groote pijlen over de muren der
belegerde sterkte schoten; dan de Blijden, waarmede men groote steenen
en rotsblokken den vijand toezond; dan stormtorens met valbruggen, om op
de wallen der burgen over te loopen; dan een honderdtal Schildpadden of
groote beukelaars, van sterke wissen gevlochten en overdekt met
ossenleder; verder vele wagens met ladde
|