t wel", bemerkte Dakerlia, "de schepenen en poorters
zullen voor Willem Van Loo stemmen; en zoo zal de koning van Frankrijk
in zijne verwachting teleurgesteld worden."
"Hopen wij het!" zeide Robrecht. "Er is evenwel, denk ik, eene groote
verdeeldheid over deze zaak onder de poorters. De moord des graven heeft
ons meer dan de helft der Bruggelingen vijandig gemaakt. Anderen zullen
misschien in de keus een middel zoeken, om eenen langen en verdelgenden
oorlog te voorkomen. Er zijn reeds drie vorsten die afgezanten naar
Brugge hebben gezonden om zich aan de keus der ridders en der poorters
voor te stellen. De eene is Diederik van den Elzas, de tweede is de
graaf van Henegouwen en de derde is zoon der gravin van Holland, die
allen afstammen van onze vorige graven en beweren recht te hebben tot
het erven der kroon van Vlaanderen."
"De eenige die kans heeft op het bekomen van een zeker getal stemmen is
Diederik van den Elzas", bemerkte Eggard. "Hij staat bekend als een
dapper en vrijheidlievend vorst. Indien hij gekozen werd, zou daaruit
wel eene erge verwikkeling voor onze zaak kunnen ontstaan."
"Toch niet, Eggard. Deze keus is geheel onverschillig voor ons. Wat er
ook geschiede, Willem Van Loo moet zijne kroon door veldslagen en
zegepralen winnen. Ongelukkiglijk heeft Burchard door zijne vloekbare
misdaad de eensgezindheid, welke tusschen de poorters en de Kerels
bestond, geheel vernietigd. Anders ware de zaak reeds beslist en
afgedaan. Gansch Vlaanderen hadde Willem Van Loo als graaf toegejuicht.
Hoe deze worsteling nu voor hem zal eindigen, dit weet God alleen!"
Terwijl hij deze laatste woorden uitsprak, trad Yorg Koevoet in de
kamer.
Na de jonkvrouwen minzaam te hebben gegroet, zeide hij:
"Vrienden, komt toch kijken. De Gentenaars zijn aangekomen. Van boven
den wal kan men ze zien voorbijtrekken. Zij zijn zeer talrijk. Het spel
gaat nu eens voor goed beginnen!"
Robrecht en Eggard stonden op om Yorg naar buiten te volgen. Door
nieuwsgierigheid aangedreven, betuigden de jonkvrouwen den wensch om
mede op den wal te gaan; maar Eggard en Robrecht deden hun begrijpen dat
de vijand nu en dan met pijlen schoot en het immer gevaarlijk was achter
de kanteelen te wandelen.
Zij lieten zich raden en bleven in de kamer, de ridders tot
voorzichtigheid aanmanende.
Robrecht wilde den wal aan den linkerkant der Hofpoort beklimmen; maar
Yorg Koevoet hield hem terug en zeide:
"Neen, niet langs dezen kant; daar staat Bu
|