, u behouden weder te zien!"
Hij wierp de deur eener zaal open; Witta viel juichend den proost aan
den hals, en Robrecht riep met geestdrift uit:
"God heeft mij beschermd. Verlost is mijne goede zuster, verlost is onze
lieve Dakerlia"
XIX
Eenige dagen na hunne verlossing, in den vroegen morgen, zaten Dakerlia
en Witta in eene benedenzaal van des kasteleins Steen, waar Hacket hen
had geherbergd, terwijl Robrecht integendeel binnen de proostdij zijn
verblijf had.
Eggard Van IJsendijke, de jonge en dappere vriend van mher Sneloghe,
hield de jonkvrouwen gezelschap en koutte vroolijk met hen. Hij wendde
zich bij voorkeur tot Witta, die een groot vermaak in zijne samenspraak
scheen te vinden en niet naliet bij elke gelegenheid hem te loven en te
danken voor de krachtdadige hulp welke hij tot hunne redding had
geleend. Ja, zij getuigde dikwijls dat zijne edelmoedige opoffering en
zijne onversaagdheid alleen het welgelukken dezer vermetele onderneming
hadden mogelijk gemaakt.
Nu antwoordde Eggard op eene bemerking van Dakerlia:
"Ja, jonkver Wulf, het is zoo, men heeft gisteren nog op bet kerkhof van
St-Donaas eenen pijl gevonden met eenen brief waarin men ons, namens den
graaf Willem Van Loo, tot standvastigheid aanmoedigt en ons laat weten
dat het Kerlenleger welhaast naar Brugge zal komen om ons te verlossen.
Onze graaf Willem Van Loo zal zeker wat tijds behoeven om zijne
heirkracht in te richten; hij is een ervaren en voorzichtig krijgsman,
die niets onzekers wil wagen. Men handelt niet met een talrijk leger als
met eene geringe bende. Gij ziet wel dat de Gentenaars, die door de
Isegrims sedert acht dagen worden verwacht, nog niet verschenen zijn."
"En zoohaast de Gentenaars aankomen, zal men den burg bestormen?" vroeg
Robrechts zuster met eenen zucht.
"Ongetwijfeld, jonkver Sneloghe."
"Ach, en dan zal mijn broeder en dan zult gij, mher Eggard, alweder
moeten strijden!"
"Tenzij het Kerlenleger eerder dan de Gentenaars binnen Brugge trede. In
alle geval, jonkvrouwen, weest niet bekommerd: de burg is sterk, en de
Isegrims zullen er niet in geraken voor de komst van ons leger, al
moesten wij zelfs weken lang op ontzet wachten."
"En indien er nog een verrader tusschen u zich bevond?" bemerkte
Dakerlia.
"Neen, zulke wangedrochten zijn zeldzaam. In den burg tellen wij slechts
trouwe en beproefde gezellen."
Er trad eene hoogstaltige vrouw met helgekleurd aangezicht en mannelijke
trekken in d
|