FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   291   292   293   294   295   296   297   298   299   300   301   302   303   304   305   306   307   308   309   310   311   312   313   314   315  
316   317   318   319   320   321   322   323   324   325   326   327   328   329   330   331   332   333   334   335   336   337   338   339   340   >>   >|  
en stormden dan over den Maalberg de Wapenmakersstraat in. Zonder nog eenen ernstigen tegenstand te ontmoeten, geraakten zij voor den Steen van Disdir Vos; en dewijl men weigerde hun de poort te openen, begonnen zij onmiddellijk met den ram zoo geweldig er tegen te beuken, dat het was alsof de gansche stad er van dreunde. Het was geen gemakkelijk werk; de poort weerstond de herhaalde slagen en bleef onwrikbaar, als hadde men ze van achter met eenen aarden wal bedijkt. Welke schrik, welk lijden verscheurden Robrechts hart! Hoe stond hem, bij die vergeefsche krachtinspanningen, het angstzweet op het aangezicht! Zijne poging zou mislukken; het bloed zijner moedige gezellen zou nutteloos vergoten worden. Zijne arme zuster, zijne ongelukkige verloofde zouden in de macht van den snooden verrader blijven. Ja, want de noodhoorns hergalmden op de Markt. Reeds waren vele vijanden op het gedonder der ramslagen komen toegeloopen; Eggard en Yorg waren in eenen drukken strijd gewikkeld; pijlen snorden door de straat, en reeds waren eenige Kerels met verbrijzelden schedel of met doorboorde borst nedergevallen. Robrecht stelde zelf zich aan den ram en vuurde de kracht der beukers aan door koortsige uitroepingen; hij beloofde hun zelfs eene aanzienlijke belooning indien zij de poort ten gronde konden werpen. Ben zegevierende kreet, een gehuil van blijdschap ontsnapte hun: het slot der poort was gesprongen, en hare beide deuren waren wagenwijd opengevlogen. Door zijne mannen gevolgd, stormde Robrecht in den Steen. Op den voorhof stieten zij wel op de twintig wapenknechten, aan wie de wacht was toevertrouwd, maar Robrecht, door de woeste slingeringen van zijn zwaard, smeet er twee of drie omverre en liep, zonder nog om te zien, naar het achtergebouw, waar hij in eene verlichte kamer de schaduw van Disdir Vos meende te zien wemelen. Hij beukte met eenen ontzaglijken druk van zijnen schouder de deur open en hief zijn zwaard in de hoogte, om zijnen bloedvijand het hoofd te klooven; maar een dubbele noodkreet klonk hem tegen, en hij zag zijne verloofde en zijne zuster, die in eenen hoek der kamer elkander angstig hielden omarmd. "O, Witta, Dakerlia", riep hij, "staat op, volgt mij, ik kom u redden!" "Dank, o hemel, hij leeft, mijn broeder leeft! Robrecht, Robrecht!" galmden de jonkvrouwen, hem met zinnelooze blijdschap aan den hals vliegende. "Gij leeft, Disdir heeft ons bedrogen? Welk geluk!" "Geen woord, geen woord!"
PREV.   NEXT  
|<   291   292   293   294   295   296   297   298   299   300   301   302   303   304   305   306   307   308   309   310   311   312   313   314   315  
316   317   318   319   320   321   322   323   324   325   326   327   328   329   330   331   332   333   334   335   336   337   338   339   340   >>   >|  



Top keywords:

Robrecht

 

Disdir

 

blijdschap

 

zwaard

 
zijnen
 

verloofde

 

zuster

 

bedrogen

 
wapenknechten
 

twintig


slingeringen
 
omverre
 

stieten

 

toevertrouwd

 

woeste

 

zegevierende

 

gehuil

 

werpen

 

konden

 

belooning


aanzienlijke
 

indien

 

gronde

 

ontsnapte

 

mannen

 

gevolgd

 
stormde
 
opengevlogen
 

wagenwijd

 
gesprongen

deuren

 

voorhof

 
verlichte
 

Dakerlia

 

angstig

 
hielden
 
omarmd
 

zinnelooze

 

broeder

 

galmden


vliegende

 

redden

 

elkander

 
wemelen
 

beukte

 
ontzaglijken
 

meende

 

schaduw

 

achtergebouw

 
jonkvrouwen