hertste Dakerlia, "ik weet alles!
Ha, gij zijt in den nacht tot mher Gervaas gegaan, gij hebt hem de stad
verkocht, en waarschijnlijk was mijne hand in den prijs der misdaad
begrepen. Zoo, zoo, gij dwaze snoodaard, gij meendet dat ik den moord
der Kerels, dat ik den dood van Robrecht u zou betalen! Ga, roep de
beulen; ik zal sterven met eene vermaledijding tegen u op den mond. Tot
in het graf zal ik hem haten, den laffen verkooper van Kerlingaland!"
Disdir scheen te beven onder den indruk van Dakerlia's ontzagwekkende
houding en vurige woorden. Hij was eenige stappen in de kamer
teruggeweken en bulderde daar onverstaanbare bedreigingen.
Eindelijk, als hadde hij een opperst besluit genomen, zeide hij:
"Ha, het is zoo? Gij laat mij niet de minste hoop, zelfs niet in eene
verwijderde toekomst? Gij worstelt en vecht tegen mij, en gij vindt
vermaak in mij uit te dagen? Roekelooze, gij zult mij kennen! Ik keer
terug naar den veldheer; ik lever u over aan uw lot; bereid u tot den
dood; de zon van morgen zal uwe beider lijken beschijnen!"
Onder het slaken van eenen noodkreet, liet Witta zich geknield ten
gronde vallen, kroop tot voor Disdir Vos, hief hare handen smeekend tot
hem op en riep om genade.
Het scheen dat Disdir niet gewillig alle hoop, om Dakerlia nog te
overwinnen, verzaakte; want hij hief Witta met eene hand op, en zeide
haar:
"Arme jonkvrouw, hoe ontstelt u de vrees des doods! Ik heb deernis met u
en zou u willen redden. Beproef of gij uwe vriendin betere gedachten
kunt inboezemen. Ik gun u twee uren, nog twee uren tijds zal ik van den
veldheer afbidden. Dan keer ik terug. Weigert Dakerlia mijne hand, dan
wordt haar noodlottig "neen" u beider een onherroepelijk doodvonnis.
Kiest geluk en rijkdom of schavot en graf."
Hij stapte haastig ter zaal uit en sloeg de deur geweldig toe.
Witta voegde de handen te zamen en riep tusschen overvloedige tranen:
"O, Dakerlia, heb medelijden met mij! Sterven, sterven, op het schavot,
zoo jong! Ik ben vervaard, ik bezwijk van schrik. Wees niet zoo wreed!
Zie mijne tranen aan, geef mher Disdir een goed woord!"
"Ik laffelijk terugwijken voor den dood, die mij moet verlossen?" riep
Dakerlia met opgewondenheid. "Ik de bruid worden van dengene, die door
zijn snood verraad uwen armen broeder heeft vermoord; ik vriendschap
bewijzen aan den verkooper van mijn land? Nimmer, nimmer! Kome de dood;
hij zal mij opvoeren bij mijnen vader, bij mijnen bruidegom, in den
schoot
|