an des graven moord, zonder genade ter dood worden
veroordeeld. Dezen morgen nog heeft men er wel twintig op het Zand
gemarteld en aan stukken gehakt. De krijgsraad heeft, eilaas, nu
insgelijks uitspraak over uw lot gedaan. Als zuster en als verloofde van
eenen Erembald, van eenen Kerel, die, volgens hunne meening, tot den
moord van graaf Karel heeft medegeholpen, zijt gij beiden veroordeeld om
door den beul onthoofd te worden...."
Hij zweeg en speurde na welken indruk deze schrikkelijke tijding op de
beide jonkvrouwen zou uitoefenen.
Een scherpe angstkreet ontsnapte de bevende Witta. Jonkver Wulf
aanschouwde hem integendeel met eenen tergenden twijfellach op de
lippen.
"Er is slechts een middel voor u om uw leven nog te redden", hernam
Disdir Vos. "Dat Dakerlia mijne hand aanvaarde, en de veldheer schenkt u
beiden genade. Anders wordt gij morgen, voor den middag, naar het Zand
gesleurd en zal uw hoofd, ten aanzien der menigte, van het bloedige
kapblok rollen. Nu, Dakerlia, wilt gij niets doen voor uw eigen behoud,
heb toch deernis met uwe arme vriendin. Eed haar van den ijselijken
marteldood door eene kleine opoffering. Zoolang Robrecht Sneloghe
leefde, kon ik uwe weigering begrijpen. Nu hij in het graf is gedaald,
ziet wel zeker zijne ziel uit den hemel op u neder, wachtende op uwe
beslissing. Zult gij wreed en onmenschelijk genoeg zijn om zijne zuster,
om u zelven eenen schandelijken dood toe te wijden? Gij antwoordt niets,
in uwe oogen fonkelt de spot, zinnelooze? Gelooft gij mij dan niet?"
Door haar hardnekkig stilzwijgen en door hare misprijzende uitdrukking
verbolgen, stapte Disdir dreigend tot haar, en meende haar bij den arm
te grijpen; maar zij sprong recht, stiet hem met kracht achteruit en
riep:
"U gelooven? Uit den mond van hem die de valschheid zelf is vloeit niets
dan logen. Weg van mij, raak mij niet; uwe handen besmetten! Uwe bruid?
Ik? Zeidet gij de waarheid, dan zou mijne hand de prijs van uw verraad
worden? Dakerlia Wulf zou haar leven slijten in de armen van het
wangedrocht dat onze stad Brugge aan de Isegrims heeft overgeleverd?
Neen, sterven, liever honderdmaal sterven. Achteruit, verrader, niets in
mijn hart voor u dan afkeer, misprijzen en haat!"
"Hemel, wat beteekenen uwe woorden?" gromde Disdir Vos, als verpletterd
door de openbaring der vertoornde maagd. "Gij spreekt van verraad? Gij
zegt dat ik den vijand onze stad Brugge heb overgeleverd?"
"Ja, veins, huichel de onschuld", sc
|