rels bemerkte dat er iets ophanden
was, en dan ook Robrechts inzicht vernam, is hij begonnen den uitval als
eene zinneloosheid te laken. Robrecht heeft zijn ontwerp verdedigd;
Burchard is woedend geworden en heeft gescholden, omdat men het behoud
van den burg wil op bet spel zetten ten gunste van twee vrouwen. Door
Robrechts trotsche tegenwerpingen aangehitst, heeft hij gespot en zich
kwetsende scherts over jonkver Wulf veroorloofd. Robrecht heeft hem dan
beschuldigd door den moord des graven de Kerels te hebben verraden en de
vrijheid des vaderlands aan zijnen persoonlijken haat tegen Karel van
Denemarken te hebben geslachtofferd. Van woord tot woord is de twist zoo
hevig geworden, dat onze beide neven hun zwaard hebben getrokken en
elkander tot een gevecht om leven of dood uitdaagden. Zij waren gereed
om waarlijk den gruwelijken broederstrijd te beginnen. Ik sprong vooruit
en sloot Burchard in mijne armen; Eggard Van IJzendijke wederhield
Robrecht. Onderwijl bedreigden de Houtkerels de mannen van Ravenschoot
en ik zag met doodelijken angst het oogenblik naderen, dat onze Kerels
elkander onderling zouden hebben vermoord. Dit gevaar zelf bracht onze
neven tot inkeer, en deed hen naar den raad en de gebeden hunner
vrienden luisteren. Het dreigend tooneel is geeindigd door eene
overeenkomst. Zoohaast de burg ontzet is, zullen onze neven in
tweegevecht gaan, totdat een hunner in het strijdperk sterve...."
"Onmogelijk, kastelein, zulke broedermoord!" riep de oude Bertulf.
"Spreek er niet meer van en wees niet bekommerd. Wij hebben tijd en
zullen pogingen aanwenden om onze neven van hun gruwelijk opzet te doen
afzien. Ik beloof u dat hun twist geene erge gevolgen zal hebben."
"Zal Robrecht evenwel den uitval wagen?"
"Zeker; hij is nu bezig met de mannen op te zoeken en te verzamelen, die
hem tot zijne gevaarvolle onderneming willen helpen. Eggard Van
IJzendijk en Yorg Koevoet zullen hem vergezellen."
"En Burchard?"
"Die is bulderend naar boven op den wal geloopen, roepende dat hij zich
met niets meer bemoeit."
De proost schudde verdrietig het hoofd, overwoog eene wijl en zeide dan:
"Hacket, ik verzoek u, ga, boodschap Robrecht dat ik hem aanstonds wil
spreken. Mij zal hij aanhooren. Uit liefde, uit eerbied tot mij zal hij
zijnen wrok tegen Burchard afleggen of ten minste verborgen houden.
Misschien is er nog middel om Robrecht den vermetelen uitval te doen
verzaken, en zoo den woesten Burchard te bevredigen.
|