aar
gezegd, niet waar, dat ik leef en onverpoosd aan haar denk?"
"Gij misgrijpt u, Robrecht", antwoordde de kanunnik op haastigen toon.
"Ik heb uwe zuster noch jonkver Dakerlia gezien. Luister en onderbreek
mij niet; het kon voor mij gevaarlijk worden, indien men bemerkte dat ik
zoolang in geheime samenspraak met u blijf. Onmiddellijk nadat ik uit
den burg was gegaan, hield ik mij bezig met het vervullen mijner
belofte. Natuurlijk richtte ik mij naar sher Disdirs Steen. Daar woont
eene oude meid, die mijn biechtkind is. Van haar vernam ik wat ik u heb
gezegd. De jonkvrouwen kon ik niet naderen. Zij worden bewaakt door
twintig wapenknechten, die allen toegang tot hen afgesloten houden....
Nu, wat beduidt dit blij gejuich? Ha, de arme poorters mogen den burg
verlaten!"
Inderdaad, er was een wapenbode verschenen die vanwege den veldheer de
toelating had gebracht om de poorters van Brugge uit den burg te laten
gaan. Zijne afkondiging was onthaald geworden met vreugdekreten,
dankzeggingen en gejubel. Hadde hij niet het bevel medegedeeld dat de
poorters en hunne vrouwen slechts stil en met tragen stap over de brug
mochten gaan, zij zouden waarlijk door de Hoogpoort zingend en juichend
op de Markt gestroomd zijn.
Nu verlieten zij den burg bij kleine groepen en stapten langzaam
tusschen de wapenknechten en ridders door, die hen wel nauwkeurig
bekeken, doch niemand terugdreven.
De bode verklaarde in naam van mher Gervaas Van Praet, dat de
wapenstilstand ging ophouden en voortaan elkeen, wie hij ook waren, die
den burg poogde te verlaten, zou worden gedood of gehalsrecht, als
medeplichtig aan den moord des graven.
"Ik moet u in allerhaast verlaten, Robrecht", zeide de kanunnik, hem
bedektelijk de hand drukkende. "Blijf welgemoed; ik zal zooveel mogelijk
over jonkver Dakerlia en over uwe zuster waken...."
"Heb dank om uwe edelmoedige vriendschap, kanunnik; mijne droeve ziel
overlaadt u met zegeningen; mijn gansch leven blijf ik u dankbaar."
Ludgaard verwijderde zich met den wapenbode.
Achter hen werd de Hofpoort gesloten en de stormegge nedergelaten.
Robrecht legde zich de hand aan het voorhoofd en bleef lang te midden
van het plein staan, zoo diep in gedachten verslonden en zoo beweegloos
dat hij, voor degenen die hem zagen, het voorkomen had van een steenen
beeld.
VOETNOTEN:
[Voetnoot 69: De bisschop Simon sloeg met het zwaard des bans de
heiligschenners en verraders, verbood alle geloovigen hen te hel
|