d schrijven en, daar hij op den hoek
van den Maalberg woonde, was het hem gemakkelijk, zonder door den vijand
gezien te worden, pijlen met brieven tegen den hoogen muur van St-Donaas
te schieten, en van deze pijlen kon geen enkele zijn doel missen of
verloren gaan, dewijl zij onfeilbaar op het kerkhof moesten vallen.
De Bruggeling legde zijne wapens af en begaf zich tusschen de groep met
treurende poorters, die nog immer, bevend van angst, op den uitslag
wachtten der poging welke de abt had beloofd ten hunnen voordeele bij
den veldheer te beproeven.
Er kwam geene tijding; de wanhoop greep de arme poorters aan; de
vrouwen klaagden en kermden luid, als zagen zij reeds den dood voor
hunne oogen spoken.
Nog altijd gingen de priesters en kloosterbroeders, met kostbare
voorwerpen beladen, uit en in den burg. De overvoering, die nu reeds een
paar uren had geduurd, ging ten einde loopen; want reeds waren eenigen
der dragers met ledige handen uit kerk en klooster gekomen.
De vertwijfeling der onschuldige poorters vermeerderde bij de
overtuiging dat de veldheer de bede des abts had verworpen; eenige
vrouwen rukten zich de haren uit, anderen lieten zich huilende ten
gronde vallen.
Terwijl Robrecht verstrooid doch met medelijden het tooneel hunner
verschriktheid aanschouwde, trad de kanunnik Ludgard, die nog niet eens
was teruggekeerd, de Hof poort binnen en deed reeds van verre tot mher
Sneloghe een teeken, dat hij hem zou volgen.
Robrecht ging hem achterna tot op het midden van het plein.
"Welnu, kanunnik, brengt gij mij eenige tijding?" vroeg hij met
verdoofde stem, om niet door de over en weder gaande Kerels te worden
gehoord.
Ludgard knikte bevestigend.
"Gij weet waar zij zijn?"
"Ja; men heeft hen opgesloten; en men houdt hen gevangen in eene
benedenkamer van sher Disdirs Steen, in de Moerstraat."
"Hemel! zij zijn dus waarlijk in de macht van Disdir Vos!" kreet
Robrecht.
"Eilaas, ja!"
"Heeft hij hen mishandeld?"
"Ik weet het niet; zij weenen en kermen den ganschen dag."
"Zij weenen en kermen? O, de booze lafaard!"
"Misschien, Robrecht, heeft mher Vos hen evenwel niet mishandeld; hunne
wanhoop schijnt eene andere oorzaak te hebben. Zij gelooven dat gij in
het nachtgevecht gesneuveld zijt."
"Ha, de verrader! Ik begrijp kanunnik: hij heeft Dakerlia mijnen dood
aangekondigd, in de hoop dat hij haar dus zal kunnen overhalen om hem
hare hand te schenken. Maar hij kent Dakerlia niet! Gij hebt h
|