de kostbaarste kerksieraden
van de autaars en uit de sakristijnen weg te nemen, en buiten den burg
naar de St-Christoffelskapelle te dragen[70].
Boven de Hofpoort en den muur van wederzijde had de kastelein Hacket een
honderdtal Kerels gesteld, die daar met den boog geschouderd, tegen alle
verrassing van buiten moesten waken.
Op de Markt, voor den uitgang der Hofstraat, hielden zich eenige
Brugsche ridders, gesteund door eene bende wapenknechten, dermate
geschikt, dat al wie den burg verliet of er binnen wilde gaan, te midden
door deze wacht moest stappen. Diensvolgens was het onmogelijk dat een
enkele Kerel ontsnapte, aangezien de wakende ridders met al de Erembalds
persoonlijk in betrekking waren geweest, en de Kerels aan hunne lange
baarden en blauwe kleeding herkennelijk waren.
Robrecht, die op het plein stond en het gaan en komen der priesters in
gedachten gadesloeg, zag Ludgard met eene vracht autaarkleederen op de
armen uit de kerk komen. De jonge ridder herinnerde den priester door
een gebaar de belofte welke hij hem aangaande zijne zuster en zijne
verloofde had gedaan, en Ludgard bevestigde hem door het knikken des
hoofds, dat hij de aanvaarde zending met ijver en liefde zou vervullen.
Eenigen der ongewapende poorters en vrouwen waren tusschen of achter de
priesters buiten den burg geslopen; maar niet zoohaast hadden de ridders
en de wapenknechten hen bemerkt, of men had pijlen op hen gemikt,
zwaarden tegen hen opgeheven en hen onder schrikkelijke bedreigingen
terug binnen den burg gejaagd.
Intusschen deed de kastelein eenen der poorters, Jan Harinc genaamd, met
hem geheimelijk in de proostdij treden. Hij raadde hem aan den burg te
verlaten met de andere poorters, die ongetwijfeld, op verzoek van den
abt en als waarlijk onschuldig, oorlof zouden bekomen om naar huis te
gaan.
In den eerste wilde Jan Harinc daarin niet toestemmen; hij had, zeide
hij, de zijde der Kerels gekozen, en zou nu lief en leed met hen deelen,
totdat de nieuwe graaf hen kwame verlossen. Maar toen de kastelein hem
deed begrijpen dat hij buiten den burg hun grootere, ja, onschatbare
diensten kon bewijzen, waarvoor men hem na den oorlog zeer mild zou
beloonen, gaf hij eindelijk zijne toestemming.
Hierop gelastte hem de kastelein, de verrichtingen des vijands
geheimelijk te bewaken en zijne ontwerpen af te spieden. Hij moest de
berichtingen, welke hij kon verzamelen, aan den graankoopman Elfrid
Rooster overbrengen. Deze kon goe
|