"
"Begrijpt gij het niet? Elfrid Rooster, den graankoopman die bij den
Maalberg woont. Van op zijn dak kan hij in den burg schieten. Hij is
poorter van Brugge, alhoewel een trouwe Kerel. Wij mogen geloof hechten
aan zijn bericht. Nu ben ik voornemens de meeste mannen naar beneden te
zenden om te gaan rusten...."
"Zie, zie!" kreet Robrecht eensklaps, "wat geschiedt ginder, bij de
St-Christoffelskapelle? Een groote toeloop van ridders en
wapenknechten!"
"Mij dunkt", murmelde de kastelein, "dat ik twee bazuinblazers bemerk."
"Inderdaad, en eenen wapenbode. Zij zullen ongetwijfeld naar den burg
komen, om ons eene boodschap te brengen."
"Zij heffen eene witte baander in de hoogte, om ons het opschorsen der
vijandelijkheden te vragen. Hijsch ten teeken van toestemming de
vredevlag in de hoogte."
Mher Sneloghe volvoerde dit bevel, keerde terug bij zijnen oom en
schouwde weder over de Markt.
"Wat mag dit beteekenen?" zeide hij. "Vijf of zes priesters achter den
wapenbode! Misschien een antwoord van den bisschop op des proosts
brieven? Nu is het wapenstilstand; wij hebben niets van den vijand te
vreezen. Ik loop haastig mijnen oom, den proost, verwittigen."
De tijding van de komst der priesters verspreidde zich onmiddellijk door
den burg, en iedereen kwam buiten op het plein; zelfs de Kerels, die op
de muren geene vaste wacht hadden, daalden naar beneden.
Welhaast werd de poort geopend en de wapenbode met zijn gevolg
binnengelaten.
De proost en de kanunniken herkenden in dengene die de aanleider der
priesters scheen, den abt van St-Pietersklooster, te Thourout. Zij
stuurden hem hunne groetenissen toe, poogden het doel zijner komst te
vernemen, en noodigden hem uit om in de proostdij te treden. Zij hadden
eerst de vaste hoop gehad dat hij gezonden was om, in naam van den
bisschop, de ontheiligde kerk te herwijden; maar zijne
kwaadvoorspellende houding en zijn stilzwijgen boezemden hun nu eenige
vrees in.
De abt, zonder iemand te hebben geantwoord, bleef op het midden van het
plein staan, en las met luider stemme eenen Latijnschen brief af,
waarbij door Simon, bisschop van Noyon, al degenen die tot den moord van
graaf Karel hadden geraden of geholpen, of de wapens hadden opgenomen om
de moordenaars te verdedigen, in den ban der heilige Kerk geslagen
werden en van de gemeenschap der Christenen afgezonderd.
Onmiddellijk daarop verhief hij de stem nog meer, opdat elk hem mocht
verstaan, en zeide in de Diet
|