erlia en aan zijne zuster, gaf nu en dan in verstrooidheid een
bevel aan de arbeiders, doch liet even ras weder het hoofd op de borst
zakken, om zijne pijnlijke droomen voort te zetten.
De dijk achter de Hoogpoort was bijna voltooid, toen de jonge kanunnik
Ludgard, die Robrecht een vriend was, hem naderde en op troostenden toon
zeide:
"Mher Sneloghe, ik heb van den heer proost de reden uwer droefheid
vernomen. Gij zijt wel ongelukkig, inderdaad; uw lot boezemt mij een
diep medelijden in."
"Eilaas", zuchtte Robrecht, "zoo, door eenen enkelen slag mijne zuster
en mijne bruid verliezen! alwat mij dierbaar was op aarde!"
"Maar, vriend Sneloghe, wanhopen moogt gij toch niet", murmelde Ludgard.
"O, mijn God!" kreet Robrecht, zich de hand aan het voorhoofd slaande,
"niets, niets kunnen doen tot hunne verlossing! Dakerlia in de macht van
Disdir Vos! Het hart verkrampt mij van schrik.... De snoode verrader is
tot alles bekwaam. Neen, de lafaard zou niet terugwijken voor de
gruwelijkste euveldaad.... En ik, ik weet het; ik zou mijnen laatsten
druppel bloed willen storten om haar uit zijne klauwen te redden, en,
ach, ik ben machteloos als een kind, ik kan niets, niets!"
Bij deze woorden wrong hij de vuisten zoo geweldig, dat zijne vingeren
hoorbaar kraakten; hij scheen inderdaad aan de diepste wanhoop
overgeleverd.
"Nu, Robrecht", sprak de kanunnik, "gij moogt uw ongeluk niet
overdrijven; het is door zich zelf reeds groot genoeg. Waarom denkt gij
dat Dakerlia Wulf en uwe zuster in de macht van Disdir Vos zich
bevinden?"
"Heeft hij ze niet uit hunne woning gerukt?"
"Inderdaad, de heer proost heeft het mij gezegd; maar Disdir Vos is aan
het hoofd van wapenknechten in sher Wulfs Steen gekomen. Hij handelde
dus op bevel van mher Gervaas Van Praet. Acht gij dezen ridder bekwaam
om vrouwen te laten mishandelen? Neen, niet waar? Gij kent hem genoeg om
te weten dat hij het Disdir Vos evenmin zou toelaten? Mijne meening is
dat de verrader Disdir Vos, om zich op u te wreken, Dakerlia en uwe
zuster den veldheer heeft aangewezen als kunnende hem in zekere gevallen
tot gijzelaressen verstrekken. Hij heeft de beide jonkvrouwen aan mher
Gervaas overgeleverd, en nu zitten zij waarschijnlijk ergens gevangen.
Misschien zijn zij buiten Brugge gevoerd, om u en uwe vrienden te
beletten eenige poging tot hunne verlossing te beproeven."
Robrecht had zich een oogenblik door deze troostende overwegingen laten
verleiden. Nu echter sch
|