..."
Een tweede ridder, die met Robrecht in de zaal was getreden, legde hem
de hand op den mond en brak zijn gekerm af.
"Peter, waar is Dakerlia? Waar is mijne zuster?" vroeg Robrecht.
De schalk verhaalde hem hoe Disdir Vos met een bende Isegrims was
gekomen, en hoe dezen de beide jonkvrouwen hadden weggeleid.
Een sombere kreet van angst en afgrijzen bonsde op uit Robrechts borst.
"Waar? Waar naartoe?" riep hij.
"Ja, heer, ik weet het niet. Naar de Isegrims zeker, naar de gevangenis
misschien."
Mher Sneloghe wrong zich de vuisten en sloeg zich de borst met teekens
der diepste vertwijfeling.
"Te laat, te laat!" zuchtte hij. "Dakerlia, mijne zuster in handen van
Disdir Vos! O, mijn God, wat akelig lot hebt Gij die onnoozele
slachtoffers voorbewaard? Zij insgelijks moeten boeten voor den
gruwelijken moord? En niets, niets kunnen doen voor hunne verlossing!"
De andere ridder greep hem bij den arm en zeide:
"Robrecht, wij moeten met haast deze plaats verlaten. Het is een groot
ongeluk dat u treft; maar hier kunnen wij niets nuttigs meer
verrichten."
"Deze plaats verlaten zonder Dakerlia, zonder mijne zuster?" kermde mher
Sneloghe. "Ach, hadde de dood mij getroffen dezen nacht!"
"De vijanden kunnen komen; wij zouden bezwijken. Ons leven behoort toe
aan de verdediging van den burg; het hier langer nutteloos wagen, ware
verraad."
"Verraad, verraad?" mompelde Robrecht, terwijl hij zijnen gezel lijdzaam
volgde. "Ja, Eggard, verraad! Nu begrijp ik alles. Disdir Vos had de
wacht bij de Kathelijnepoort. Zoo had Burchard het gewild. Disdir heeft
ons verkocht en den Isegrims de poort geopend...."
"Zwijg, zwijg", mompelde zijn gezel, "stap zacht, buk neder en ga langs
de huizen."
Zij slopen met looze stappen door de duisternis, tot bij den hoek der
Hoogstraat.
Hier werden zij uit een nevensstaand huis door Isegrims bemerkt of
gehoord; want men riep hun dreigend het: "Wie daar?" toe, en
onmiddellijk snorden drie of vier pijlen boven hunne hoofden voorbij.
Zij liepen op de brug van den burg. Daar stonden voor de poort een
twintigtal Kerels op hen te wachten.
De poort werd voor hen en hunne gezellen geopend, en dan weder gesloten.
De egge daalde neder, en de diepste stilte verving het lichte gerucht,
dat hunne komst had veroorzaakt.
VOETNOTEN:
[Voetnoot 65: Eene mijl van Brugge, op de baan naar Kortryk.]
[Voetnoot 66: Dit oud lied, in 1847 ontdekt en uitgegeven, is te vinden
In de Neder
|