tta begon luid te kermen; Dakerlia stortte stille tranen.
"Gij moet mij volgen, jonkvrouwen; ik wil u in eene veilige schuilplaats
brengen."
Maar deze woorden ontrukten de wanhopige meisjes eenen nieuwen
angstkreet, en zij sprongen terzijde, als boezemde Disdir Vos hun eene
diepe vervaardheid in.
"Ik begrijp", zeide hij, "dat gij liever in dezen Steen zoudt blijven;
maar het is onmogelijk. Morgen, bij het eerste daglicht, zal men al de
woningen der Erembalds en hunner vrienden aan de plundering der woeste
wapenlieden overleveren. Wie er zich in bevindt, zal men vermoorden en
martelen. Hier blijven is u zelven veroordeelen tot den ijselijksten
dood. Beeft niet; ik zal u redden."
"O, dank, dank, mher Vos", riep Witta met opgehevene handen. "Dit zal
God u loonen in zijnen hemel!"
En zij meende tot Disdir te gaan; maar Dakerlia greep haren arm en hield
ze met koortsig geweld terug, terwijl zij haar zeide:
"Onnoozele! Het is een strik; hij komt hier met Isegrims!"
Disdir Vos trad nader en zeide, in schijn kalm en treurig:
"Dakerlia, gij zijt onrechtvaardig jegens mij; ik vergeef het u. Mijne
eenige belooning zal zijn u te hebben gered ondanks u zelve. Ja, ik kom
hier met Isegrims. Verwijt het mij niet; want daarin bestaat juist het
hoogste bewijs van opoffering dat ik u kan geven. Toen ik te midden van
het gevecht mij bevond en aan de zijde van mher Sneloghe den vijand
hopeloozen weerstand bood, bemerkte ik alras dat de Kerels zouden
bezwijken. Dan dacht ik aan u, Dakerlia; voor mijne oogen ontstond, als
een akelige droom, uwe marteling en uw vervaarlijke dood. God zelf
boezemde mij eene plotselijke gedachte in. Ik liep in de gelederen der
vijanden, huilde tegen de Kerels en veinsde hen te bevechten. Na den
slag vleide ik de Isegrims, spuwde venijn tegen onze arme broeders, en
won zoo het vertrouwen van mher Gervaas Van Praet, den veldheer. Wat zal
daarvan voor mij het gevolg zijn? Door de Kerels als een verrader
verfoeid, door de Isegrims als een lafaard veracht. Ik verlies aan dit
spel meer dan mijn leven; ik verlies er mijne faam en mijne eer aan.
Voor u alleen, Dakerlia, om u te redden, om u tegen de wreede
mishandelingen der wapenknechten en tegen eenen ijselijken dood te
behouden, heb ik deze eeuwige schande aanvaard. De veldheer, die meent
dat ik rechtzinnig mijn zwaard tegen mijn geslacht heb gekeerd, vroeg
mij welken prijs ik voor mijn verraad eischte. Weet gij wat ik hem met
saamgevoegde handen heb
|