Gaveren, die de twintig man onder
de wapens riep en hun het bevel van den veldheer mededeelde.
Zij volgden zonder spreken den nieuwen overste die hun was gegeven.
Disdir Vos leidde hen door de St-Jansstraat, om de nabijheid van den
burg te ontwijken, en bracht hen zoo voor sher Wulfs Steen.
Hier klopte hij op de poort en riep dat men zou openen. Daar hij na lang
wachten geen antwoord bekwam, klopte hij nog eens met dreigend geweld,
en meende juist terug te wijken om naar hamers of naar eenen balk uit te
zien, ten einde de poort te verbrijzelen; maar nu liet zich achter het
kijkgat eene verschrikte stem hooren, die vroeg:
"Wie zijt gij? Wat wilt gij? Er is niemand te huis."
"Ik ben Disdir Vos, en gij kent mij wel, Peter. Open onmiddellijk: ik
kom uwe jonkvrouw redden."
Een oude schalk ontsloot de poort.
"Ach, mher Disdir, wat akelige dingen gebeuren er toch? Vergaat de
wereld?" kermde hij. "God zegene u, mher Vos, die ons ter hulpe komt in
onzen nood.--Al de andere huisbedienden zijn gevlucht...."
"Zwijg. Waar is uwe meesteresse?"
"Achter, in de zaal. Zij bidt."
"Is zij alleen?"
"Jonkver Sneloghe is met haar."
"Houd u stil en blijf hier, totdat ik wederkeer."
Hij deed de twintig wapenlieden binnen de poort treden, koos er vier
uit, die hem zouden volgen, en ging met dezen over den neerhof naar de
aangewezene zaal, waar hij door het venster bemerkte dat er licht
brandde.
Bij zijne verschijning in de zaal zag hij de beide jonkvrouwen nog
geknield, maar met den angstigen blik naar de deur gekeerd.
Hem herkennende, sprongen zij met eenen noodkreet recht en vluchtten tot
in het diepe einde des vertreks.
Dit bewijs van afkeer en mistrouwen kwetste Disdir zeer diep; maar hij
bedwong zijne spijt en poogde zijn gelaat eene uitdrukking van droefheid
en tevens van vriendschap te geven.
Hij gebood den wapenlieden, die hem vergezeld hadden, op den neerhof
terug te keeren, sloot de deur der zaal, en dan tot de bevende
jonkvrouwen gaande, zeide hij:
"Hebt vertrouwen in mij, ik kom u het leven redden. Ach, de Kerels zijn
bezweken; onze vijanden, de Isegrims, hebben de stad Brugge verrast en
ingenomen. De Markt is overdekt met de lijken onzer ongelukkige
vrienden!"
"O, God, en mijn arme broeder?" kreet Witta.
"Wie kan het weten?" antwoordde Disdir op treurigen toon. "Een gedeelte
onzer mannen zijn op den burg gevlucht. Of Robrecht behouden is of dood,
dit is het geheim der duisternis."
Wi
|