on dan eindelijk de
afgrijselijke menschenslachting te midden eener duisternis die niemand
toeliet vriend of vijand te onderscheiden.
Men hoorde er niets anders dan het wraakgehuil der strijders, het
noodgekerm der stervenden, het geknars der zwaarden en boven dit alles
het aanhitsend geschreeuw: "Blauwvoet! Blauwvoet! Isegrim! Isegrim!" dat
onophoudend door duizenden monden ten hemel werd geworpen, en als het
gebruis eener stormachtige zee met klimmende en dalende kracht over de
Markt heen en weder golfde. Men struikelde er over lijken, men
vertrappelde er gekwetsten, men waadde er door plassen bloed, men viel
er neder met gekloofd hoofd of doorboorde borst, zonder dat men zelfs
de schaduw zijns vijands had kunnen zien.
Wel waren er vele honderden Kerels en poorters uit den burg en van de
stadswallen komen toegeloopen; maar de Steenstraat spuwde nog immer
nieuwe gedeelten van het ridderleger op de Markt.
Niemand kon oordeelen over den gang of over de kansen van den akeligen
nachtstrijd. De eenige en onzekere maatstaf waren de oorlogskreten
"Blauwvoet! Isegrim!" maar tot nu toe galmden ze beide met evenveel
kracht en hevigheid.
De kastelein Hacket, die te midden der Kerels had gevochten, meende dan
te bemerken dat zijne mannen, onder den druk eener onweerstaanbare
overmacht, allengs achteruitweken. Door een angstig gepeins aangegrepen,
verliet hij den strijd en ging terug tot bij de Hofstraat, om over den
toestand te kunnen oordeelen. Hier bekwam hij, na eenige oogenblikken te
hebben geluisterd, de droeve overtuiging dat het krijgsgeroep der Kerels
verzwakte, terwijl integendeel het geschreeuw der Isegrims meer en meer
in kracht verdubbelde.
Hij liep achter de schaar zijner mannen en kreet daar uit al zijne
macht:
"Wijkt naar den burg! Kerels, naar den burg! Langzaam, langzaam naar den
burg!"
Men herkende zijne stem, en zijn bevel werd door vele Kerels herhaald.
Het was tijd; want op dit oogenblik boorde eene machtige bende Isegrims
van terzijde door den vijand en sneed aldus meer dan de helft der Kerels
van hunne gemeenschap met den burg af.
Aan het ontvangen bevel gehoorzamende, weken de Kerels, wien de baan nog
vrijstond, al vechtende door de Hofstraat naar den burg, en een groot
getal hunner geraakte er nog behouden binnen.
Men had even de egge neergelaten en de poort gesloten, toen de Isegrims,
onder het bulderen van vermaledijdingen en zegevierend geschreeuw, met
hunne zwaarden er begonnen o
|