prak
in stilte eenige woorden tot sher Gheldolf, waarna hij even ras vertrok.
"Mher Vos", zeide deze laatste, opstaande, "de veldheer verzoekt ons hem
voorbij Oostcamp op de baan naar Brugge te gaan vervoegen. Hij heeft ons
belast op u te waken en ons verantwoordelijk gemaakt voor uw behoud. Gij
zult het dus niet vreemd vinden dat wij u overal evenals uwe schaduw
vergezellen. Gelief ons nu te volgen."
Zij gingen door het dorp Oostcamp en kwamen welhaast op de groote baan
van Kortrijk naar Brugge.
Hier vonden zij het grootste gedeelte des legers, dat in dichte
gelederen geschaard, op de baan stond. Volgens het ontvangen bevel
hielden de wapenlieden zich zoo stil, dat men in de duisternis slechts
van zeer nabij hunne tegenwoordigheid kon bemerken.
Aan het hoofd dezer scharen, en wel een boogschot vooruit, hield zich
mher Gervaas Van Praet met een honderdtal mannen, door hem onder de
onversaagsten uitgekozen. Wel de helft dezer waren ridders, die gesmeekt
hadden om van de voorwacht te mogen deel maken, en evenals de
wapenlieden hunne harnassen en ijzeren wapening hadden afgelegd om geen
het minste gerucht te maken. Slechts de helm en de ijzeren handschoenen
hadden zij behouden.
Toen Disdir Vos den veldheer was genaderd en zich door hem had doen
herkennen, zeide hem deze aan het oor:
"Alles is gereed; gij gaat vooruittreden met uwe beide gezellen,
langzaam en voorzichtig. Honderd man zullen u volgen tot bij de brug
achternakruipen. Doe nu wat gij mij hebt beloofd. Gelukken wij, ik zal u
niet alleen beschermen, maar nog u doen beloonen door alles wat den
hoogmoed van eenen ridder kan streelen."
"Het is wel, men volge mij!" mompelde Disdir Vos, zich met loozen,
tragen stap vooruit begevende.
Het was zoo donker dat de beide ridders, die Disdir vergezelden, hem
zelfs van nabij niet konden zien, en hem aan wederzijde bij den arm
hielden om zijn spoor niet te verliezen.
Zij kwamen tot op de brug, zonder dat de schildwachten boven den muur
eenig gerucht hadden gehoord; maar nu klonk door de duisternis, op
dreigenden toon, de roep:
"Wie daar?"
"Storm op zee! Wolf en Vos!" antwoordde Disdir. "Open mij de poort en
haast u!"
"Te wapen, te wapen!" klonk het schier onmiddellijk achter de poort.
Disdir herkende de stem van Landfried, zijnen stedehouder, die bezig was
met zijne mannen te wekken. Deze voorzorg kon het gelukken van zijn
verraad moeielijker maken, doch het geheel beletten, daarvoor was,
meende
|