lia was mij niet ongunstig, en haar vader stemde toe in ons
huwelijk. Robrecht Sneloghe heeft mij mijn geluk benijd, en heeft zelf
de hand van Dakerlia gevraagd. Gij kent de macht der Erembalds, heer; en
het is wel onnoodig u te zeggen dat ik onmeedoogend werd geslachtofferd.
Nu is mijne voorwaarde, dat gij mij helpet om jonkver Dakerlia uit de
macht der Erembalds te verlossen, en mij toelatet, niet alleen haar te
beschermen, maar tevens jegens haar te handelen zooals ik doelmatig zal
oordeelen om hare hand te bekomen."
"Eene liefdezaak?" schertste de veldheer. "Is het anders niet? Dit heeft
geene zwarigheid in, mijn goede Disdir. Desaangaande beloof ik u alwat
gij kunt verlangen."
"Welnu dan, heer, ziehier mijn voorstel. De Kathelijnepoort is slechts
bewaakt door een vijftigtal Kerels. Deze poort, langswaar ik de stad heb
verlaten, kan ik op het uitspreken van een enkel woord doen openen,
dewijl de wacht bevel heeft mij op mijnen eersten roep binnen te laten.
Breng uw leger in stilte onder de wapenen; laat de paarden hier blijven,
leid uwe scharen door de duisternis tot op eenigen afstand van de
Kathelijnepoort. Van daar zal ik met een toereikend getal der stoutsten,
ridders of wapenlieden, vooruitgaan en de poort doen openen. Wij stormen
de stad binnen en overrompelen de wacht der poort. Op ons geschreeuw
komt gij met gansch uw leger toegeloopen. De Kerels en poorters slapen;
wie zich toont wordt verpletterd eer hij op verdediging kan denken; wij
overdekken welhaast de Markt als een dichte drom; geen tegenstand is
mogelijk, en schier zonder slag of stoot krijgt gij Brugge in uw bezit."
Er verliepen eenige oogenblikken, vooraleer Gervaas Van Praet zijn
gevoelen over dit ontwerp te kennen gaf.
"Wonder, wonder! Eenvoudig maar wel berekend!" riep hij na eene diepe
overweging. "En ik mag op u betrouwen? Het is geen strik dien gij ons
spant?"
"Hebt gij mijn leven niet in uwe handen, heer? Doe mij dooden indien gij
bevindt dat ik u verraad."
"Ik geloof dat gij oprecht zijt", zeide mber Gervaas, "maar duidt het
mij niet ten kwade dat ik, als veldheer, eenige maatregelen tegen alle
verrassing neem. Stemt gij toe dat ik u door twee trouwe en onversaagde
mannen doe bewaken?"
"Waarom niet, heer? Ben ik niet zeker van mij zelven?"
[Illustratie: Eene groote kan wijn en drie bekers op de tafel ...
(Bladz. 330.)]
"Bij het minste verraad, bij de minste poging om ons zonder oorlof te
verlaten, klooft men u het h
|