r dat velt;
Hets al quaet dat si peinsen,
Ie weetse wel bestelt.
Men sal se slepen ende hangen,
Haer baert es al te lanc.
Si ne connens niet ontgangen,
Si ne dogen niet sonder bedwanc.
Wrongele ende wei, enz.
Dat eet hi al den dach;
Hi eets meer dan hi mach[66]
Daerom is de Kerel so dwaes,
De ridders werden in hunne luidruchtige goedkeuring en in hun spottend
lachen gestoord door de komst van eenen wapenknecht, die ongeroepen in
de zaal trad en groetende voor den veldheer kwam staan, als iemand die
eene haastige boodschap brengt.
"Nu, spreek, wat hebt gij mij te melden?" vroeg mher Gervaas Van Praet.
"Heer, een Brugsch ridder heeft zich bij de brandwacht aangeboden om in
het leger te worden toegelaten. Hij moet u onmiddellijk spreken, zegt
hij, om u iets van het grootste gewicht mede te deelen."
"Een ridder? Wie is hij?"
"Zijn naam wil hij voor ons verborgen houden. De veldheer kent hem zeer
wel, zegt hij."
"Breng hem in deze zaal."
"Alleen moet hij u spreken, heer; het is een geheim. Ik heb hem onder
bewaking mijner gezellen in eene kamer van dezen burcht geleid."
Mher Gervaas richtte eenige woorden tot zijne makkers, om hun te
verzekeren dat hij slechts eenige oogenblikken afwezig zou blijven, en
hen aan te manen hunne vroolijkheid onafgebroken voort te zetten. Dan
volgde hij den wapenknecht naar eene bijgelegene kamer van den burcht.
Nauwelijks had hij, onder den schijn der eenige lamp, die hier brandde,
den ridder beschouwd, of hij riep met verwondering uit:
"Mher Disdir Vos! Gij hier? Welke is de reden uwer komst?"
Disdir Vos gaf hem door een teeken te verstaan dat hij in
tegenwoordigheid der wapenlieden niet vrij kon spreken.
De veldheer deed de wachten buiten de kamer gaan, bood Disdir eenen
stoel aan en zeide:
"U zoo te midden van den nacht in mijn leger te zien, daaraan had ik mij
zeker nimmer verwacht, mher Vos. Zenden de Kerels of de poorters van
Brugge u tot mij? Ik verwittig u dat ik de stad op genade wil
overgegeven hebben."
"Gij misgrijpt u over het doel van mijn bezoek, mher Van Praet",
antwoordde Disdir met eenen scherpen glimlach. "De Bruggelingen noch de
Kerels zijn voornemens de stad over te geven. Integendeel, zij hebben
besloten ze tot den laatsten man te verdedigen, zelfs al kwam de koning
van Frankrijk met al zijne macht hen belegeren. Zij zijn ruimschoots
voorzien van alwat er noodig is om maanden lang tegenstand te bieden."
"Ha, ha", sp
|