beladen met de overblijfsels van smakelijke gerechten; want het
avondmaal was ten einde. Maar des te overvloediger werden de
kostelijkste wijnen rondgeschonken, en het klinken der bekers en het
geschater der hartelijke samenspraak vervulden de zaal met een vroolijk
en verward gebruis.
Ter rechterzijde van den gastheer zaten mher Gervaas Van Praet, de
veldheer van het ridderleger, en Raas Van Gaveren, Jan Van Nevele en
Alyn Van Bouchante, die onder hem het bevel over de scharen voerden. Ter
linkerzijde bevonden zich Gerhart Van Audenaarde, Diederik Van Ter
Beerst en Arnold Van Beveren De overige dischgenoten hadden, volgens
hunne eigen keus, nevens hunne vrienden rondom de tafel plaats genomen.
Nu de wijn het gezelschap begon te verhitten, spraken allen luidruchtig
en met opgevoerdheid van de glansrijke wapenfeiten die elk hunner wilde
bedrijven, en van de meedoogenlooze wraak welke zij op de moordenaars
van graaf Karel zouden uitoefenen. Al de Kerels waren, volgens hen,
medeplichtig aan de ijselijke misdaad; men zou ze uitroeien tot den
laatste toe, hunne hofsteden afbranden, hunne velden verwoesten en zelfs
hunne vrouwen en kinderen dooden, opdat de herinnering aan het
vermaledijd geslacht wierd vernietigd.
Waren er ook al eenige meer bedaarde ridders, zooals Gervaas Van Praet,
die zich tegen zulke algemeene verdelging der inwoners van een groot
gedeelte des lands verklaarden, allen waren het evenwel eens, dat van de
Erembalds en hunne aanhangers en vrienden geen enkele mocht gespaard
worden.
In hunne aangejaagdheid, verbonden zij zich met duren eede niet toe te
laten dat er een Erembald, op welke voorwaarden of door wien ook,
lijfsgenade werd verleend. Zoo zou het ridderschap voor immer verlost
worden van den hoon, dien men zoolang had te lijden gehad, door den
overdreven rijkdom en door den onwettigen invloed dezer trotsche Kerels.
Terwijl zij nog bezig waren met dus hunne vijanden tot eene volstrekte
vernietiging te doemen, en reeds poogden te berekenen welk gedeelte zij
van de uitgestrekte grondbezittingen der Erembalds ten leen zouden
krijgen, traden er eensklaps een tiental minstreelen of speellieden in
de zaal.
Deze minstreelen behoorden zichtbaar tot twee verschillige
gezelschappen; want elk dezer bestond uit eenen doedelpijper, eenen
schalmeier, eenen bommelaar en twee zangers.
Zulke gezelschappen volgden gewoonlijk de legers. Gedurende den rusttijd
en bij lange avondstonden vermaakten zij de r
|