ht zal
in het graf; ik moet leven!"
Langen tijd bleef hij beweegloos zitten, zonder dat zijne wezenstrekken
iets anders uitdrukten dan verbazing en diepe verslondenheid.
Allengs nochtans kwam een lach van blijdschap zijn gelaat beglanzen.
Eensklaps sprong hij op en liep naar de deur; maar hij bleef staan en
begon te beven, alsof eene plotselijke vrees hem had aangegrepen.
Zuchtend keerde hij terug naar de tafel en zonk opnieuw in gedachten
weg.
"Ik ben een lafaard! Het moet geschieden!" morde hij welhaast. "O,
Dakerlia! Dakerlia!"
En hij sloeg met het gevest van zijn zwaard driemaal op de tafel.
Onmiddellijk hoorde hij iemand den trap beklimmen. Hij bedwong zijne
ontsteltenis met geweld en gaf zijn gelaat eene ernstige of
onverschillige uitdrukking.
"Vriend Landfried", zeide hij tot den Kerel, die in de kamer verscheen,
"ik moet oogenblikkelijk tot den heer kastelein gaan, om hem van een
gewichtig ontwerp te spreken, dat door de woorden van den bode in mijnen
geest is opgestaan. Neem het bevel over de mannen, wees mijn stedehouder
en stel goede wacht bij de poort.--Vaarwel, tot straks."
Hij drukte zijnen gezel Landfried met ongewone vriendelijkheid de hand,
daalde den trap af, en ging voorbij de Mariakerk; maar instede van zich
naar den burg te richten, sloeg hij ter linkerhand de Heiliggeeststraat
in en vertraagde meer en meer zijnen gang, als iemand die in het geheel
geene haast heeft.
Zoo stapte hij voorbij St-Salvators, door het Giststraatje en door de
Meerstraat. Dan keerde hij langs andere omwegen terug naar de
Kathelijnepoort, riep Landfried buiten het wachthuis en zeide hem met
verdoofde stem:
"Landfried, mijn vriend, ik moet oogenblikkelijk de stad uit, om eene
zwaarwichtige boodschap vanwege den heer kastelein te vervullen."
"Zoo gansch alleen, heer!" mompelde zijn gezel verbaasd. "Vreest gij
niet dat de vijand ..."
"Gansch alleen. Het is geheime zending", antwoordde Disdir. "Om de
vrijheid van Kerlingaland te redden, ontziet men geene gevaren. Ik zal
terugkeeren binnen een paar uren, later misschien, in alle geval voordat
het dag worde. Let wel op dat men mij niet te lang voor de poort late
staan. Ik zal driemaal kloppen op der Kerlen wijze en zeggen "Wolf en
Vos". Dit is het woord. Deel het uwe mannen mede ... Nu, doe de egge
ophalen en open mij de poort."
Landfried gehoorzaamde, zonder nog eene bemerking te wagen. Disdir Vos
drukte hem de hand, liep over de brug en verdween i
|