riep lachend dat men
ongelijk had hem voor zulke onbeduidende daden te prijzen; de proost,
die hem zeer liefhad, sprak uitbundig zijnen lof.
Disdir Vos stond op een paar stappen terzijde, en luisterde met verkropt
gemoed en nijdig hart op hetgeen men rondom Robrecht zeide. Hij hield in
schijn de oogen in eene andere richting; maar een aandachtig toeschouwer
hadde wel aan den zuren grijns zijner lippen bemerkt dat elk woord van
lof hem als een pijl door den boezem boorde.
Eensklaps trof hem eene zonderlinge ontroering; hij sidderde en
verbleekte ... Daar zag hij Dakerlia en Witta door de menigte dringen,
reeds van verre de handen tot Robrecht uitsteken, en een oogenblik later
hem met kreten van blijdschap aan den hals vliegen.
Zijn hart verkrampte, terwijl hij den blik op Dakerlia hield gevestigd
en zien moest met welke onverborgene teederheid zij hem gelukwenschte en
God dankte om zijn behoud. Dakerlia, zoo op de borst van Robrecht tranen
van liefde stortende? Het deed hem sterven van minnenijd en haat. Een
somber gegrol ratelde in zijne keel; hij verwijderde zich tusschen de
menigte, en vluchtte verre van daar, om niet langer door het
zielverscheurende schouwspel te worden gemarteld.
Het behaagde den proost niet de poorters en Kerels met verwonderde
blikken te zien staren op de bewijzen van genegenheid en liefde, welke
Dakerlia en Witta niet ophielden Robrecht te geven.
"De dag loopt ten einde, mijne kinderen", zeide de oude Bertulf. "Ik zal
den kastelein Hacket verzoeken mijnen neef aan de Smedepoort gedurende
een paar uren te doen vervangen; en ik noodig u allen om met mij en de
heeren gezanten des graven het avondmaal in de proostdij te komen nemen.
Gij zult aldus tijd genoeg en eene betere gelegenheid hebben om uwe
vreugde over onze eerste zegepraal uit te storten."
Deze uitnoodiging werd dankbaar aanvaard. De proost verliet met zijn
gezelschap de plaats van den strijd en verwijderde zich door de
Noordzandstraat.
De kastelein Hacket bleef nog, om de goede uitvoering zijner bevelen te
verzekeren.
Twee uren later was de opgelegde arbeid verricht: de dooden waren
begraven, de gekwetsten naar de ziekenhuizen gevoerd, de aarde uit de
gracht opgehaald.
Men had boven de wallen sterke wachten gesteld en aan de overige mannen
toegelaten gansch gekleed in de gebouwen van den burg te gaan slapen,
ten einde bij den eersten Harop-kreet te been te zijn.
Slechts nog eene enkele maal werd de rust der wachten
|