m was mannen van de andere
poorten te roepen om den bedreigden kant der stad te versterken.
Maar de kastelein zeide hem, dat de vierhonderd Kerels des graven
onmiddellijk ter Smedepoort zouden komen. Deze versterking was
voldoende. Men kon niet vast weten welke de inzichten van den vijand
waren, en men mocht de verdediging der andere poorten niet ontijdig
verzwakken.
Hacket gebood beneden de muren het vuur onder de ketels te ontsteken en
met spoed pek, olie en vet aan het zieden te brengen, om daarmede den
vijand te onthalen, indien hij waarlijk tot aan den voet der wallen
dorst naderen.
Dan klom hij met Robrecht naarboven op den toren der poort en stuurde
zijn gezicht over het plein.
Wel zag hij den dikken drom der vijanden als eene zwarte wolk tegen het
verre geboomte krielen; maar zijne oogen hadden de kracht der jeugd niet
meer, om te onderscheiden wat men daar verrichtte.
"Vele ridders zijn van hunne paarden gestegen", zeide hem Robrecht. "Men
heeft al de ladders van de wagens genomen. Nu is men bezig, op vijftig
plaatsen te gelijk, met de zakken meel te lossen; het zijn kleine zakken
... want elk man loopt weg met zulke zakken op de schouders. Wat mag dit
beduiden?"
"Weet gij het niet?" kreet Hacket. "Het zijn zakjes aarde om de grachten
te vullen. Kom, kom, Robrecht! Geen twijfel meer. Wij zijn bedreigd met
eene geweldige bestorming. Beneden, beneden, en elk aangemoedigd om
zijnen plicht te doen!"
Zij daalden haastig van den toren, liepen op de wallen, kondigden den
onmiddellijken strijd aan en bezwoeren door vurige woorden hunne mannen,
bij den eersten aanval te toonen dat men poorters en vrije Kerels niet
zoo gemakkelijk over het lijf loopt als de Isegrims het schenen te
gelooven.
De vierhonderd man van graaf Willem waren intusschen op den wal gekomen.
Zij werden met de andere boogschutters, in twee of drie gelederen diep,
achter de kanteelen van den muur geschikt, om allereerst den vijand van
verre te begroeten. Degenen, die de zware steenen, de kokende olie of
het brandend pek zouden werpen, hielden zich gereed beneden den wal.
Boven den muur, nevens de Smedepoort, stond Hacket met mher Sneloghe de
bewegingen van het vijandelijk leger gadeslaande. Het oogenblik van den
aanval scheen eindelijk te naderen.
"Robrecht, ziet gij nog de ridders, die van hunne paarden gestegen
zijn?" vroeg Hacket.
"Ja, zij hebben breede beukelaars", was het antwoord. "Zij zijn het die
zullen pogen onze wall
|