kwamen eenige landlieden met snelheid over het
Zand naar de poort geloopen. Van verre riepen zij reeds uit al hunne
macht:
"Harop, harop! De vijand, de vijand!"
Robrecht ging hun te gemoet.
"Gauw, heer, te wapen!" zeiden zij hem. "De baan naar Thourout, zooverre
het gezicht reiken kan, is overdekt met ridders, met wapenlieden en met
wagens. Gansch een machtig leger!"
"Het is wel", antwoordde hun Robrecht. "Komt nu binnen de stad en maakt
geen gekerm!"
Hij deed de poort sluiten en de egge nederlaten, en vergaderde met haast
zijne mannen. Vier of vijf hunner, op wier behendigheid hij vertrouwen
kon, zond hij naar den burg, om de kastelein te verwittigen, en naar de
andere poorten, om den oversten kennis te geven van des vijands
waarschijnlijke nadering.
De werklieden wierpen hun gereedschap neder, en beklommen de wallen,
daar zich gereed houdende om den vijand, ook van verre, met pijlen of
slingersteenen te treffen.
Weinig tijds daarna zag Robrecht, die boven de poort op eenen der torens
geklommen was, ten einde van het uitgestrekte plein inderdaad eene
schaar ruiters opdagen. Vele andere scharen vertoonden zich opvolgend.
Daarna kwam een machtige drom voetvolk, en eindelijk eene reeks wagens
en karren, van welke de meeste, voor zooveel hij het onderscheiden kon,
met zakken meel en sommige met lange ladders waren beladen.
Deze krijgsmacht, die volgens zijne berekening wel tot twee of
drieduizend man kon beloopen, schikte zich gansch ten einde van het
plein en buiten bereik der schutters in eenen dichten hoop. Het dacht
Robrecht dat men zich bij de achterhoede bezig hield met de ladders van
de wagens te lossen. Was de vijand dan voornemens onmiddellijk eenen
stormloop te beproeven? Wie kon het weten? Misschien hoopte hij door
dezen onverwachten aanval de Bruggelingen te verrassen en te
overrompelen.
Robrecht liep naar beneden en zond in allerhaast nog eenigen zijner
mannen in verschillende richtingen. Hij ging op de wallen, onderzocht
alles, om zich te verzekeren dat men in alle geval gereed was om de
Isegrims duchtig te onthalen, en moedigde iedereen door eenige
vertrouwvolle woorden aan.
De kastelein Hacket, die hier bij hem kwam, verhaalde hij wat hij van
boven den toren had bemerkt. Hij drukte de overtuiging uit, dat men zich
aan eene onmiddellijke bestorming te wachten had, en, aangezien de
Isegrims waarschijnlijk de Smedepoort of de Bouverypoort zouden
aanvallen, vroeg hij of het niet raadzaa
|