zeide de kastelein met eenen
glimlach. "Kom, kom, Bertulf, houd goeden moed. Ik was hier bevelen
komen geven om paarden en karren naar de Kathelijnepoort te doen zenden.
Men wacht mij op de vesten; mijne tegenwoordigheid is daar voortdurend
noodig. Tot dezen avond!"
De kastelein richtte zijne stappen naar de Hofpoort; Bertulf trad in de
proostdij en zette zich daar in eene kamer voor eene tafel waarop eenig
schrijfgerief lag.
Hij bleef lang, met den blik in de ruimte, den toestand der zaken
overwegen. Het volledig stilzwijgen van Willem Van Loo moest inderdaad
zijnen geest bekommeren; want hij schudde soms het hoofd, terwijl hij
den naam van den nieuwen graaf morrend uitsprak.
Eindelijk had hij eene pen gegrepen, en wilde zich aan het schrijven
zetten, toen de kastelein Hacket, door twee ridders gevolgd, in de kamer
trad.
"Mijn broeder", zeide hij, de ridders voorstellende, "ziehier mher
Godschalk Tayhals en mher Baldwin Spegel, die, als gezanten van onzen
graaf Willem, u het antwoord op onze brieven brengen."
Deze aankondiging moest den proost zeer verblijden; want hij sprong
recht, ging met eenen minzamen glimlach de afgevaardigden te gemoet en
drukte hun de handen.
Na eenige woorden tot groetenis en verwelkoming met hen te hebben
gewisseld, betuigde Bertulf den wensch om hunne boodschap te kennen.
"Onze graaf Willem", sprak Godschalk Tayhals, "doet u door onzen mond
zeggen dat gij den moed niet zoudt laten zakken, en vertrouwen hebben op
zijnen bijstand. Zoohaast het hem mogelijk is, zal hij met zijn gansch
leger naar Brugge komen[63]. Al de macht, waarover hij nu kon
beschikken, heeft hij u tot hulp afgezonden. Wij hebben vierhonderd
dappere kerels met ons gebracht. Dewijl wij te paard waren, hebben wij
hen omtrent Zedelghem verlaten. Binnen iets meer dan een uur zullen ze
te Brugge aankomen."
"Ha, het is eene goede tijding!" riep Bertulf.
"Ja, heer proost", bemerkte Baldwin Spegel, "en gij moogt gelooven dat
wij de bloem der Kerels tot u hebben geleid; want deze vierhonderd man
waren reeds in het Wolvennest voor den gestelden tijd. Men is dus
verplicht te denken dat het hun aan geenen strijdlust ontbreekt.
"Dankt in onzen naam den heer graaf voor zijnen goeden bijstand", zeide
de proost. "Wij hebben wel juist geene behoefte aan strijdvaardige
mannen; maar op de poorters kunnen wij toch niet al te vast betrouwen.
Velen twijfelen of zij zich wel voor ons willen verklaren. De minste
tegenspoed
|