r Hacket.
"Welnu, kastelein", vroeg hij hem, "gaat het werk goed voort aan de
vesten? Wij moeten ons haasten; want wie weet wat er kan gebeuren?"
"Wees niet bekommerd, broeder", antwoordde de kastelein. "Het is een
wonder, met hoeveel ijver men ginder arbeidt. Van nu af zijn wij tot
verdediging gereed."
"En hoe toonen zich de poorters?"
"Ja, gij weet het wel, velen zijn onwillig en houden zich verwijderd,
uit schrik van als medeplichtig aan den moord des graven te worden
beschouwd; maar het getal dergenen, die met ons zijn, is zoo groot, dat
wij de hulp der anderen wel kunnen missen."
Bertulf schudde het hoofd.
"Zijt gij over iets bekommerd?" vroeg Hacket.
"Niet zonder reden", morde Bertulf. "Wij hebben brief op brief en bode
op bode tot Willem Van Loo gezonden; wij hebben hem gesmeekt zich aan
ons hoofd te komen stellen; hem verzekerende dat de poorterij hem hier
als graaf van Vlaanderen zou uitroepen. Geen antwoord, geen het minste
bericht van hem!"
"Maar de tijd was kort."
"Indien Willem Van Loo ons ging verraden, Hacket?"
"Ons verraden? Hoe meent gij het?"
"Indien hij ons zonder hulp liet en ons overleverde aan de wraak onzer
vijanden, om te doen gelooven dat hij geheel vreemd is aan den moord
van graaf Karel: hij is een zelfzuchtig en arglistig man."
"Gij zijt hem altijd vijandig gebleven sedert den laatsten oorlog",
bemerkte de kastelein. "Nu nog maakt uw wantrouwen u onrechtvaardig
jegens hem. Het is eerst morgen dat Willem Van Loo aan het hoofd eener
heirkracht zal staan. Wie weet of hij overmorgen niet reeds met gansch
zijn leger voor Brugge zal verschijnen?"
"Ja, ja, maar waarom geen antwoord op onze brieven?"
"Misschien zijn de wegen niet vrij. Kom, kom, Bertulf, geenen moed
verloren: de zaken staan allerbest. Wees zeker, dat de Isegrims niet
binnen Brugge zullen geraken, al bestormen zij het met al hunne macht.
Er ontbreken ons noch mannen, noch krijgsbehoeften. Wat mij betreft, ik
beken dat de moord van Karel mij gansch ter neder had geslagen; maar nu
heb ik daarover mijn besluit genomen. Vermits de Isegrims ons allen den
dood hebben toegezworen, verdedigen wij ons leven met blinde
hardnekkigheid. Ik zal toonen dat de oude Hacket nog Kerlenbloed in de
aderen heeft!"
De proost scheen een weinig gerustgesteld door de moedige woorden zijns
broeders.
"Is Burchard nog verbitterd tegen mij?" vroeg hij.
"Neen, het is gedaan. Ik heb hem doen begrijpen dat wij den verborgen
sc
|