geschied is kan niet
hersteld worden. Wij moeten het lot aanvaarden zooals het zich voordoet,
en met beradenheid de middelen verzamelen om ons tegen de wraakzucht
onzer onmeedoogende vijanden te kunnen verdedigen. Burchard is toch van
ons maagschap. Hoe schromelijk ook de daad zij, die door hem is
gepleegd geworden, wij moeten hem bijstaan."
"Ach, oom, spreek zoo niet!" zuchtte Robrecht met afgrijzen. "Burchard
is eene afschuwelijke moordenaar. Ik hem helpen? Eischt gij dat van
mij?"
"Het is een bloedplicht, mijn neef, gij weet het wel. Ik heb lang met
Burchard gesproken; hij is in de proostdij en rust nu een weinig ...
Indien het waar is, zooals hij het verzekert, dat Willem Van Loo hem
last heeft gegeven om den graaf te dooden ..."
"Dit is onmogelijk!" kreet Robrecht met driftigheid.
"Gij kent Willem niet, mijn neef. Uw edelmoedig hart begrijpt niet dat
een ridder tot zulke gruwelen kan besluiten, al moest ook de kroon van
Vlaanderen de prijs van den sluipmoord worden. Gij bedriegt u; de tijd
zal het u leeren. In alle geval, Burchard toont zich bereid om voor den
nieuwen graaf, wie hij ook weze, zijne daden te verrechtvaardigen. Laat
hem dan verantwoordelijk blijven voor den moord, en pogen wij, van onze
zijde te beletten dat onze vijanden deze gelegenheid waarnemen om het
geslacht der Erembalds te verderven en Kerlingaland in eeuwige slavernij
te dompelen."
"Ik ben bereid tot alles, heer oom", antwoordde Robrecht, "maar aan de
zijde van Burchard niet. Sedert dezen morgen is hij een wangedrocht in
mijne oogen; mijn afkeer voor hem is onuitsprekelijk"
"Dit gevoel begrijp ik, Robrecht; maar het zal verzwakken. Kom, wees
beter beraden; men moet ook zedelijke opofferingen voor zijn land kunnen
doen ... Ik heb daar straks eene bijeenkomst gehad met de schepenen van
Brugge ..."
"Ha, zij insgelijks beven van verontwaardiging en van afschuw niet
waar?"
"Inderdaad; maar als wijze mannen denken zij aan de verdediging der stad
en aan het behoud hunner vrijheden. Wij hebben gezamenlijk besloten dat
men, met den grootsten spoed de grachten zal uitdelven, waar ze door
verloop van tijd ondiep zijn geworden. De paalwerken zullen wij
herstellen, de zwakste plaatsen der omheining met aarden wallen
versterken, de torens en poorten met allerlei wapens voorzien.
Verschijnen dan de Isegrims voor de stad, wij zullen ze kunnen afweren
en terughouden totdat Willem Van Loo met het Kerlenleger hun den strijd
komt bieden. Zij
|