ijn
leven. Zegt dat de proost het u heeft bevolen."
"De proost!" herhaalde de priester op eenen zonderlingen toon, die
Robrecht verbaasde en verschrikte.
"O, mijn God!" kreet hij, "spreek toch duidelijk. Wat wilt gij zeggen?
Beschuldigt gij den proost?..."
"Neen; maar hij is oom van Burchard. De ijselijke misdaad heeft hem
zoodanig ontsteld, dat hij van moed en wil is beroofd. Hij bemoeit zich
met niets meer, zegt hij. Hem ontbreekt de macht om ons te beschermen."
"Welnu, heeren, doet alles op mijn bevel, ik blijf verantwoordelijk.
Wil iemand u hinderen, men roepe mij in de proostdij; ik zal
onmiddellijk komen en verantwoorden wat ik u heb geraden."
Dit zeggende verliet hij de kapelle en ging over het middelplein van den
burg, om zijnen oom te gaan spreken.
Een huisschalk hield hem terug, onder voorwendsel dat de heer proost
bevolen had niemand tot hem toe te laten, wie het ook ware. Hij was zeer
aangedaan en bedrukt, en wilde alleen zijn.
Maar Robrecht, daarop geene acht slaande, stiet de deur eener zaal open
en verraste zijnen oom, waar hij met het hoofd op de beide handen voor
eene tafel zat. Een open zakdoek, die nevens hem lag, scheen te getuigen
dat hij tranen had gestort.
Robrecht en de proost aanschouwden elkander een oogenblik zonder
spreken.
"Oom, wat afschuwelijke misdaad!" riep mher Sneloghe.
"Ja, ja, Robrecht", zuchtte de oude Bertulf, moedeloos het hoofd
schuddende, "Het is misschien ons aller doodvonnis! Onze vijanden zullen
de kans niet laten ontsnappen, om al de Erembalds van medeplichtigheid
aan dezen moord te beschuldigen. Gansch Vlaanderen zal ons vervolgen en
ons verderf najagen als eene rechtvaardige wraak!"
"De dood is niets, oom, wanneer men onschuldig sterft", zeide Robrecht
met beklemden toorn, "maar de schande! Wij beweren ridders te zijn,
ridders en vrije mannen, en daar gedragen voorname leden van ons
geslacht zich als laffe sluipmoordenaars! Ach, het is eene vlek die in
de verre toekomst nog op onzen naam zal kleven. Weerhield de plicht
jegens u en jegens Kerlingaland mij niet, ik verzaakte van heden af
eenen naam die met wraakroepend bloed is besmeurd!"
"Weze God ons barmhartig, Robrecht, anders is deze gruweldaad de
slavernij voor de Kerels en de marteldood voor uwe ooms!"
"En waar is nu Burchard?" vroeg Robrecht.
"Men heeft mij daareven geboodschapt dat hij met zijne woeste Houtkerels
naar Straten is geloopen om Rambold Tancmar te gaan verrassen. Eilaas,
h
|