kte hij iets dat hem eenen schreeuw van afgrijzen
ontrukte en de anderen deed verbleeken en beven.
Onder deze eerste laag appelen vertoonde zich een afgehakte
menschenvoet, met verkrampte teenen en nog bevlekt met bloed.
Burchard stortte de appelen ten gronde ... nog meer afgehakte yoeten
bevatte de nootlottige korf![36]
Zwijgend en als versteend staarden allen op deze teekens eener
afschuwelijke wraak.
Onderwijl gromde Burchard onverstaanbare vermaledijdingen en, alsof hij
zich zelven wilde tergen, nam hij de loodvervige roeten een voor een bij
de teenen, hief ze uit den korf en telde: een, twee, drie, vier ...
Al deze voeten waren naakt; maar nu haalde Burchard, van den grond der
mande, eenen kleineren voet op die nog een blauw schoeisel droeg.
Een akelige noodkreet bonsde door de zaal; Burchard, de harde de
sterkmoedige Kerel, liet zich op eenen zetel vallen en begon overvloedig
te weenen.
"Eric! Eric! Het kind mijner zuster!" klaagde hij. "Dood, dood! En hem
niet weder levend kunnen maken, zelfs niet in stroomen bloed!"
"Ho, het is gruwelijk!" morde Robrecht, sidderende van verontwaardiging
en toorn. "Bij zulke heuveldaad wordt de wraak een plicht. Geschiedde
wat wil, geduld is hier lafheid!"
De proost en de kastelein hadden Burchards handen gegrepen en poogden
hem te stillen en te troosten.
"Welnu, ooms, wat denkt gij?" zuchtte Burchard met heesche stem. "Nu is
al mijn moed gestorven; maar indien mij nog kracht overbleef, zoudt gij
zeggen: geef toe, wees voorzichtig, verdraag alles?"
"Neen, neen, het is te veel!" antwoordde de oude Bertulf. "Rambold
Tancmar moet zijne wreedheid boeten; maar laat u niet aldus door uwe
wettige woede tot uitzinnigheid vervoeren; in alles moet de mensch met
beradenheid te werk gaan."
Burchard bleef eene wijl hoorbaar hijgen. Dan sprong hij eensklaps
recht, dreef zijne ooms van zich weg en liep buiten de zaal.
"Mijn paard, mijn paard!" klonk het op den neerhof met zooveel kracht,
dat de andere gebouwen van den burg er van weergalmden.
De kastelein was Burchard achterna geloopen en bracht hem nu terug in de
zaal, hem smeekende zich niet zoo in het openbaar ten schouwspel te
geven. Men mocht vreezen dat, indien de misdaad bekend werd, er een
volksoploop zou geschieden en dit moest men, als een even groot ongeluk,
voorkomen.
Hem nogmaals met medelijden de hand nemende, poogde de proost hem te
doen begrijpen dat men, om der wraak zeker te zijn, eenige voorzo
|