neus en
mond vloeide.
Een bazuingeschal hergalmde. Volgens de wetten van den krijt mocht men
nu het gevecht te paard niet meer voortzetten. Men zou den kampers
eenige rust gunnen en dan het sein geven tot de beslissende worsteling
te voet en met het zwaard.
Jakob de Leeuw ging buiten het perk bij zijne vrienden, die hem den helm
afnamen, hem te drinken gaven en zijn aangezicht met frisch water van
zweet en bloed reinigden.
Deze hulp en lafenis boden de Erembalds insgelijks hunnen moedigen
vriend Segher Wulf. Zij juichten reeds over zijne waarschijnlijke
overwinning, want tot nu toe waren al de kansen hem voordeelig geweest.
Robrecht omhelsde hem met blijdschap en murmelde nog den naam van
Dakerlia aan zijn oor, in de overtuiging dat het denken aan zijn kind
hem dus behendig en machtig had gemaakt.
De oude kampioen had evenwel geene aanmoediging noodig; de strijd zelf
had hem aangevuurd en hem weder jong gemaakt. Hij scheen nu met ongeduld
naar het hervatten der worsteling te snakken, en sprak woorden die van
zijn eindeloos vertrouwen in eene beslissende zegepraal getuigden.
Ook toen het sein zich liet hooren, greep hij zijn breed zwaard in de
beide banden en sprong juichend in den krijt.
Nu begon er een akelig gevecht. De zwaarden draaiden onverpoosd door de
lucht en vormden bliksemende kringen boven de hoofden der strijders, nu
en dan als hamers nederbonzend op schild of helm of schouderplaat, met
zulke reuzenkracht, dat zij niet alleen de kampers van pijn en woede
deden huilen, maar zelfs meer dan eens het krijschend staal vurige
vonken ontlokten.
Het was hier eveneens zooveel om behendigheid als om lichaamsmacht te
doen; hij, die door eene vlugge beweging zijnen tegenstrever kon
verrassen, om hem tusschen de voegen zijner wapenrusting te treffen, zou
waarschijnlijk overwinnen.
Ook liepen de kampers rondom elkander, bleven staan, sloegen toe, weken
terzijde, weerden het vijandelijk zwaard af, bukten zich, mikten,
sprongen vooruit, staken en hakten zonder eenige verpoozing, zoodat de
toeschouwers zelven het hoofd draaide bij het gezicht zulker snelle
bewegingen en zulker reusachtige inspanning van krachten.
Het zweet moest onder den geblutsten helm van der strijders voorhoofd
stroomen; want een heete damp steeg zichtbaar uit al de voegen hunner
wapenrusting op. Menige slag had wellicht hun het vleesch onder de
ijzeren platen verpletterd of erg gekneusd. Zeker hadden zij reeds door
de ringen van
|