ben met den
kastelein van Brugge en den proost van St-Donaas. Zij zijn mijne ooms.
Ik huldig hier in het openbaar hunne oprechte en vurige verkleefdheid
aan de belangen van Kerlingaland; maar, hoe het mij ook leed doe, in de
gewichtige zaak waarover wij beraadslagen, kan ik hun niet terzijde
blijven. Integendeel, de plicht, de diepgevoelde plicht dwingt mij
dezelfde overtuiging uit te drukken als mijn vriend Disdir Vos van
Bekeghem, en met hem te roepen: Ja, onze lankmoedigheid stort
Kerlingaland in slavernij! Niet meer gewacht, niet meer geaarzeld; de
verdediging der vrijheid eischt bloed, geven wij zonder dralen ons
bloed!"
Deze laatste woorden werden luidruchtig toegejuicht, en menige kreet van
"leve Robrecht Sneloghe!" liet zich hooren; want de jonge ridder was in
de Ambachten algemeen gekend en door iedereen bemind.
Hij hernam zijne rede:
"Neen, gezellen, laat u niet verleiden door de hoop op vrede. De
Isegrims hebben gezworen dat zij hunne kuiperijen niet zullen staken
voordat de Kerels machteloos en gedwee onder het slavenjuk gebogen
liggen. Doet opofferingen van schatten gelds, verkropt hoon en onrecht,
het kan niet helpen. Indien wij langer terugdeinzen voor eenen oorlog,
die toch niet te ontwijken is, smeden wij zelven, als dwazen en als
lafaards, de ketens die ons aan het juk der dienstbaarheid moeten
vastklinken. Daarom met voorvaderlijke trotschheid opgestaan en met het
zwaard het edict der slavernij verscheurd! Ja, ja, loopen wij te wapen,
veeleer heden dan morgen! Wie aarzelt is half verwonnen.--Wat hebben wij
te vreezen? Indien al de weerbare mannen van Kerlingaland te velde
komen, wie zou ons dwingen? Ontbreekt het ons aan geld, aan wapens of
aan moed?... Ziehier mijn voorstel, gezellen. Dat dezen nacht en morgen
overal, waar de beslissing van den Hoop bekend wordt, het noodvuur
vlamme en de noodhoorns galmen! Verkondigen wij den landstorm; bepalen
wij eene vergaderplaats, hetzij Diksmuide, Ghistel of Oudenburg;
benoemen wij in dezen Hoop zelven eenen ervaren veldheer en eenen
krijgsraad. Onmiddellijk zullen wij eene aanzienlijke macht te wapen
hebben. Met deze eerste benden zouden wij de versterkte burgen in
Kerlingaland overrompelen en, zonder ernstigen tegenstand te ontmoeten,
in bezit nemen. Tegen deze vestingen gesteund zouden wij in allerhaast
ons leger tot eenen beslissenden oorlog inrichten, van daar in
ontzaglijke drommen onze vijander te gemoet trekken en Kerlingaland en
de vrijheid wre
|