enade, genade, ik verzaak de hand van Placida!"
Maar Burchard hoorde hem niet aan en ging voort:
"Wie heeft aan het hof zelfs de vrije geboorte der Erembalds durven
loochenen? Wie is daardoor de schuld geworden des doods van den edelen
Kerel Segher Wulf? Wie heeft Karel van Denemarken het edict op den
balfaart ingeboezemd? Ha, ha, ik zou u sparen? Zeg vaarwel aan het
leven: uw uur is gekomen!"
"Bij de passie onzes Heeren, heb medelijden, o, dood mij niet!" kermde
Ghyselbrecht.
"Ik zal u niet dooden", schertste Burchard, als hadde hij vermaak
gevonden in de zieltoging van zijn slachtoffer te verlengen. "Neen, ik
wil mijne handen aan uw bloed niet bevuilen; maar gij zult gaan zien of
gij iets daarbij kunt winnen."
Hij gaf den armen ridder zulken geweldigen schop in de lenden, dat hij
ter zijde viel; en dan, een teeken tot zijne mannen doende, zeide hij
hun zeer koel:
"Verplettert de slang die zoovele jaren de Kerels met haar gif heeft
bespuwd!"
Tien zwaarden vielen te gelijk op mher Ghyselbrecht die, zonder nog
eenen zucht te kunnen slaken, den geest gaf. Welhaast waren zijne
overblijfsels onkennelijk en lagen zijne leden, zooals zijn vijand het
had voorspeld, over het plein verspreid[60].
Burchard gunde zijne bende eene korte wijl rust; want, afgemat van de
drukke vervolging, hijgden vele mannen naar hunnen adem.
Hij verzamelde ze welhaast en zeide hun, dat hij onmiddellijk met hen
naar Straten wilde gaan, om daar Rambold Tancmar te verrassen in den
burcht, die nu reeds gedeeltelijk weder was opgebouwd. Van daar zou men
naar Snelleghem loopen, met de hoop er Gervaas Van Praet, des graven
kamerheer, te vinden. Men zou de burchten der ridders onderwege bezoeken
en wapens verzamelen. Er was veel te rapen, en zoo zouden zijne mannen
eene belooning vinden voor hunnen moed en hunne verkleefdheid.
Een schallend gejuich begroette zijne woorden. Met den zegevierenden
schreeuw: "Heil, heil Willem Van Loo, onzen graaf! Leve Burchard Knap!"
verliet de bende, die door bijgekomene poorters zeer was gegroeid, het
plein en verdween kort daarop in de baan naar St-Andries.
VOETNOTEN:
[Voetnoot 53: "Dus gerust in de duisternis, besloten zij hunne misdaad
den volgenden dag bij de eerste morgenschemering uit te voeren."
GALB., p. 259.]
[Voetnoot 54: GALBERTUS, p. 260.]
[Voetnoot 55: "Het Jaar 1127, den tweeden dag van Maart ... vermoordden
de verraders den graaf, terwijl hij bad en aalmoezen uitdeelde,
oo
|