onzen plicht met
vastberadenheid en trouw ... Ik zie in de vergadering velen mijner
vrienden, wien ik te dezer gelegenheid gaarne de hand zou drukken, en
andere gezellen, met welke ik wensch kennis te maken. De Voorman hebbe
de goedheid mij tot hen te geleiden en mij hunne namen te noemen, opdat
ik ze herkenne, als wij te zamen tegenover den gemeenen vijand zullen
staan."
Na deze woorden daalde hij met den Voorman van de verhevenheid en ging
tusschen de banken, hier minzaam groetende, daar handen drukkende,
overal vriendelijke woorden sprekende en elkeen door eenige aangename
woorden gunstig stemmende. Deze verbroedering tusschen den nieuwen vorst
en de afgevaardigden der Ambachten eenigen tijd geduurd hebbende,
beklom Willem Van Loo opnieuw de trede en sprak:
"Vrienden, om redenen, welke gij licht zult begrijpen, acht ik het
noodig nu deze vergadering en zelfs de stad Veurne te verlaten In het
Wolvennest-bosch zullen wij elkander wederzien. Daar zullen wij uwe keus
met veel plecht, in tegenwoordigheid van het vergaderde leger,
afkondigen; want dan eerst zullen wij de macht hebben om haar tegen
andersdenkenden te verdedigen. Tot dan houdt alles, wat hier beslist is
geworden, zoo geheim mogelijk. In het Wolvennest zullen wij te zamen
regelen wat nog te regelen is. Hebt betrouwen in onze zaak, gezellen. Ik
heb reeds jaren lang oorlog gevoerd tegen Karel van Denemarken, en hem
bijna overwonnen, alhoewel ik mij slechts door een gering gedeelte der
Kerels geholpen zag. Nu gaat gansch Kerlingaland opstaan tot het
verdedigen zijner vrijheid. Sterk door zulke eendracht, wat zouden wij
vreezen? Wij zijn onverwinnelijk!"
"Ja, ja, onverwinnelijk! Leve Willem Van Loo, onze graaf!" riep men met
geestdrift van alle kanten.
"Ik herhaal u nog eens mijne oprechte dankbetuiging voor uw vertrouwen
in mij", zeide Willem. "Blijft in deze zaal, vrienden, en zet vreedzaam
uwe beraadslagingen voort; doch haast u, na afgedane zaken naar uwe
Ambachten weder te keeren, om daar zonder tijdverlies alles te bereiden.
Vaartwel, tot wederziens in het Wolvennest!"
Eene laatste toejuiching dreunde hem achterna, toen hij de zaal verliet.
Burchard, die hem alleen volgen zou, doch niet met hem in de straten van
Veurne wilde gezien worden, bleef nog eene wijl met Disdir Vos in stilte
kouten. Dan, naar de deur stappende, ging hij tot Robrecht Sneloghe en
zeide hem met eenen glimlach:
"De zaken zijn hier niet afgeloopen naar uwen wensch?"
"N
|